Combinatiegrafieken maken
Het combinatiediagram is geschikt voor het vergelijken van twee reeksen metingswaarden die gewoonlijk moeilijk te vergelijken zijn vanwege de verschillen in schaal. Het is eigenlijk een combinatie van een staafdiagram en een lijndiagram.
U kunt een combinatiediagram maken op het werkblad dat u aan het bewerken bent. In een combinatiediagram hebt u minimaal één dimensie en één meting nodig.
Doe het volgende:
- Sleep vanuit het bedrijfsmiddelenvenster een leeg combinatiediagram naar het werkblad.
- Klik op Dimensie toevoegen en selecteer een dimensie of een veld.
- Klik op Meting toevoegen en selecteer een meting of maak een meting van een veld. U kunt selecteren of u de meting als een staaf wilt weergeven.
- Voeg een andere meting toe door middel van Toevoegen onder Hoogte van lijn. Voer een uitdrukking in, of een mastermeting, of een veld waarop een aggregatiefunctie is toegepast. Standaard verschijnt er een lijn bij wijze van meting.
-
Als u klaar bent met het toevoegen van metingen, configureert u elke meting om staven, lijnen of markeringen te tonen. Ga voor meer informatie naar De presentatie van metingen configureren.
U kunt slechts één dimensie hebben, maar u kunt blijven toevoegen tot 15 metingen. U kunt echter maar twee metingsassen hebben. Dit betekent dat als u drie of meer metingen met een groot verschil in waardebereik toevoegt, het lastig kan zijn om alle metingen weer te geven met een goede distributie van waarden.
Als u de combinatiediagram hebt gemaakt, wilt u mogelijk de presentatie aanpassen. Voor informatie over vormgeving gaat u naar De combinatiediagram opmaken. Voor informatie over het aanpassen van andere aspecten van de uitstraling van het diagram gaat u naar Het uiterlijk van een visualisatie wijzigen.
De combinatiediagram opmaken
Er zijn een aantal stijlopties beschikbaar onder Uiterlijk in het eigenschappenvenster.
Klik op Stijlen onder Uiterlijk > Presentatie om de stijl van het diagram verder aan te passen. Het stijldeelvenster bevat verschillende secties onder de tabbladen Algemeen en Diagram.
U kunt uw stijlen resetten door te klikken op naast elke sectie. Als u op
Alles opnieuw instellen klikt, worden de stijlen voor alle beschikbare tabbladen in het stijlvenster opnieuw ingesteld.
Raadpleeg Aangepaste stijl toepassen op een visualisatie voor algemene informatie over het stijlen van een afzonderlijke visualisatie.
De tekst aanpassen
U kunt de tekst voor de titel, subtitel en voetnoot instellen onder Uiterlijk > Algemeen. Schakel Titels tonen uit als u deze elementen wilt verbergen.
De manier waarop u configureert dat de metingswaarden moeten worden getoond evenals andere instellingen voor diagrammen en weergaveopties voor labels bepalen of labels op het diagram zichtbaar zijn. Configureer of een meting wordt getoond als Staven, Lijn of Markering door de meting uit te vouwen onder Gegevens > Metingen en te klikken op Meer eigenschappen. Configureer aanvullende opties voor diagrammen en labels onder Uiterlijk > Presentatie.
U kunt de stijl van de tekst bepalen die in het diagram verschijnt.
Doe het volgende:
-
Vouw in het eigenschappenvenster de sectie Uiterlijk uit.
-
Onder Uiterlijk > Presentatie klikt u op
Stijlen.
-
Stel op het tabblad Algemeen het lettertype, de nadrukstijl, de grootte en de kleur in voor de volgende tekstelementen:
-
Titel
-
Ondertitel
-
Voetnoot
-
-
Op het tabblad Diagram vouwt u de sectie Staven uit. Deze sectie verschijnt als een van de metingen wordt weergegeven als staven.
-
Onder Staaflabels maakt u de labels op voor metingswaarden die zijn geconfigureerd als Staven. U kunt het lettertype, de lettergrootte en de kleur selecteren.
Als u de weergaveoptie Gestapeld gebruikt, worden met deze instelling Segmentlabels (metingswaarden voor elke dimensiewaarde) en Totalenlabels (combineert de metingswaarden voor elke dimensiewaarde) ingesteld.
-
Vouw de sectie Lijnen van het tabblad Diagram uit. Deze sectie verschijnt als een van de metingen wordt weergegeven als lijnen.
-
Onder Puntlabels maakt u de labels op voor metingswaarden die zijn geconfigureerd als Lijn. U kunt het lettertype, de lettergrootte en de kleur selecteren.
-
Op het tabblad Diagram vouwt u de sectie Markeringen uit. Deze sectie verschijnt als een van de metingen wordt weergegeven als markeringen.
-
Onder Markeringslabels maakt u de labels op voor metingswaarden die zijn geconfigureerd als Markeringen. U kunt het lettertype, de lettergrootte en de kleur selecteren.
-
Stel op het tabblad Diagram het lettertype, de grootte en de kleur in voor de volgende tekstelementen:
-
Astitel: Stel de stijl van de titels op de assen in.
-
Aslabel: Stel de stijl van de labels op de assen in.
-
Legendatitel: Stel de stijl van de legendatitel in.
-
Legendalabels: Stel de stijl van de labels van de afzonderlijke legenda-items in.
-
De achtergrond aanpassen
U kunt de achtergrond van het diagram aanpassen. De achtergrond kan worden ingesteld met een kleur en afbeelding.
Doe het volgende:
-
Vouw in het eigenschappenvenster de sectie Uiterlijk uit.
-
Onder Uiterlijk > Presentatie klikt u op
Stijlen.
-
Op het tabblad Algemeen van het stijlvenster kunt u een achtergrondkleur (enkele kleur of uitdrukking) selecteren. U kunt de achtergrond ook instellen op een afbeelding uit uw mediabibliotheek of van een URL.
InformatieOm een achtergrondafbeelding van een URL toe te voegen, moet de oorsprong van de URL worden toegevoegd aan de allowlist in het inhoudbeveiligingsbeleid van uw tenant. De oorsprong moet worden toegevoegd met de volgende richtlijn: img-src. Dit doet een tenantbeheerder.
Ga voor meer informatie naar Een CSP-vermelding maken.
Als u een achtergrondkleur gebruikt, kunt u de schuifregelaar gebruiken om de mate van transparantie van de achtergrond aan te passen.
Wanneer u een achtergrondafbeelding gebruikt, kunt u de afbeeldingsgrootte en -positie aanpassen.
De omtreklijn van staafsegmenten en staafbreedte aanpassen
Als uw combinatiediagrammeetgegevens bevat die als staven worden weergegeven, kunt u de omtreklijn van elk staafsegment in het diagram evenals de breedte van de staven aanpassen.
Doe het volgende:
-
Vouw in het eigenschappenvenster de sectie Uiterlijk uit.
-
Onder Uiterlijk > Presentatie klikt u op
Stijlen.
-
Op het tabblad Diagram vouwt u de sectie Staven uit.
-
Onder Omtreklijn stelt u de dikte en kleur van de omtreklijnen in.
-
Gebruik de schuifregelaar voor Staafbreefte om de breedte van de staven in te stellen.
De lijnen en gegevenspunten aanpassen
Als uw combinatiediagram meetgegevens bevat die als lijnen worden weergegeven, kunt u de uitstraling van de lijnen en gegevenspunten in het diagram aanpassen.
Doe het volgende:
-
Vouw in het eigenschappenvenster de sectie Uiterlijk uit.
-
Onder Uiterlijk > Presentatie klikt u op
Stijlen.
- Op het tabblad Diagram vouwt u de sectie Lijnen uit.
-
Onder Grootte gegevenspunt gebruikt u de schuifregelaar om de grootte van de gegevenspunten in het diagram te wijzigen.
-
Onder Lijnopties wijzigt u de lijndikte, het lijntype (ononderbroken lijn of stippellijn) en lijnkromming (lineair of monotoon).
De rand en schaduw aanpassen
U kunt de rand en schaduw van het diagram aanpassen.
Doe het volgende:
-
Vouw in het eigenschappenvenster de sectie Uiterlijk uit.
-
Onder Uiterlijk > Presentatie klikt u op
Stijlen.
-
Op het tabblad Algemeen van het stijlvenster, onder Rand, wijzigt u de omvang van de Omtrek om de randlijnen rondom het diagram te vergroten of te verkleinen.
-
Selecteer een kleur voor de rand.
-
Wijzig de Hoekstraal om de ronding van de rand in te stellen.
-
Onder Schaduw op het tabblad Algemeen selecteert u de omvang en de kleur van de schaduw. Selecteer Geen om de schaduw te verwijderen.
Tussenruimte rasterlijnen configureren
U kunt de plaatsing van rasterlijnen in het diagram wijzigen. Selecteer of u rasterlijnen wilt weergeven op basis van de primaire of secundaire as en pas de tussenruimte aan. U kunt desgewenst ook rasterlijnen uitschakelen.
Doe het volgende:
-
Vouw in het eigenschappenvenster de sectie Uiterlijk uit.
-
Vouw Uiterlijk > Presentatie uit.
-
Schakel Tussenruimte rasterlijnen van Automatisch om naar Aangepast.
-
Gebruik het vervolgkeuzemenu om te selecteren of de rasterlijnen langs de Primaire as of Secundaire as worden geplaatst.
Afhankelijk van de schaal die door elke as wordt gebruikt, merkt u misschien geen verschil tussen deze instellingen.
-
Gebruik het tweede vervolgkeuzemenu om de tussenruimte te selecteren of kies Geen lijnen om rasterlijnen te verwijderen.
De presentatie van metingen configureren
U kunt desgewenst de presentatie van metingen tussen staven, lijnen of markeringen wijzigen. Er zijn ook extra opties beschikbaar.
Doe het volgende:
-
Selecteer in het eigenschappenvenster onder Metingen Meer eigenschappen van een meting.
-
Kies de Presentatie van de meting. U kunt het volgende doen:
- Wijzig de presentatie van metingen tussen staven, lijnen of markeringen. Bij markeringen kunt u kiezen tussen een aantal verschillende vormen.
-
Selecteer opties in de vervolgkeuzelijst om te schakelen tussen de Primaire as of de Secundaire as.
TipDe primaire as bevindt zich aan de linkerkant van het diagram en de secundaire as aan de rechterkant. De assen rechts en links worden omgekeerd als Van rechts naar links is ingeschakeld in de app-instellingen (zie Een app vormgeven).
Staaf- en markeringslabels toevoegen
Als metingen in het diagram zijn geconfigureerd als staven of markeringen, dan kunt u hun waardelabels tonen of verbergen. Staaf- en markeringslabels kunnen afzonderlijk van elkaar worden geconfigureerd.
Doe het volgende:
-
Vouw in het eigenschappenvenster de sectie Uiterlijk uit.
-
Onder Presentatie voert u het volgende of beide uit:
-
Stel Staaflabels in op Automatisch.
-
Stel Markeringslabels in op Automatisch.
-
Segmentlabels en totaallabels toevoegen
Voor combinatiegrafieken met een specifieke configuratie kunt u segment- en totaallabels toevoegen. Segmentlabels tonen waarden voor elk segment van een meting in een diagram. Totaallabels tonen waarden voor een hele set metingen die zijn gerangschikt langs een enkele as.
U kunt segment- en totaallabels toevoegen als al het volgende van toepassing is:
-
Twee of meer metingen op dezelfde as worden geconfigureerd als staven.
-
De combinatiegrafiek gebruikt de optie Gestapelde presentatie. Deze instelling bevindt zich onder Uiterlijk > Presentatie.
TipDe optie Gestapelde presentatie wordt beschikbaar wanneer twee of meer metingen de volgende instellingen hebben onder Gegevens > Meer eigenschappen:
-
De metingen zijn geconfigureerd als staven.
-
De metingen verschijnen op dezelfde as.
Ga voor meer informatie naar De presentatie van metingen configureren.
-
-
Staaflabels is ingesteld op Automatisch.
Doe het volgende:
-
Vouw in het eigenschappenvenster de sectie Uiterlijk uit.
-
Onder Presentatie is Staaflabels ingesteld op Automatisch.
-
Doe het volgende of beide:
-
Stel Segmentlabels in op Automatisch.
-
Stel Totaallabels in op Automatisch.
-
Lijnweergave wijzigen
Als u een of meer lijnen op dezelfde as in het diagram hebt, kunt u deze als volgt aanpassen:
-
Onder Uiterlijk > Presentatie in het eigenschappenvenster kunt u het lijngedeelte van een combinatiegrafiek configureren als een Vlakdiagram.
-
Als u meerdere lijnen in het diagram hebt, kunt u wijzigen of en hoe hun gegevens worden gestapeld. Deze eigenschappen zijn beschikbaar onder Uiterlijk > Presentatie:
-
Gestapeld vlak: Stapel vlakwaarden door ze bij elkaar op te tellen.
-
Positieve en negatieve waarden afzonderlijk stapelen: Wanneer u vlakken stapelt, worden de vlakwaarden gecombineerd volgens hun werkelijke teken (positief of negatief) als u deze optie uitgeschakeld laat.
-
Werken met vormen
Met vormen kunt u punten en lijnen als afzonderlijke items in het diagram toevoegen. Met vormen kunt u uw dimensie- en metinggegevens uitbreiden met speciale informatie die helpt bij de analyse. U kunt bijvoorbeeld een punt toevoegen om een specifieke waarde van een dimensie te markeren of een lijn trekken tussen de hoogste en laagste punten voor een belangrijke prestatie-indicator.
Een punt toevoegen
Doe het volgende:
-
Vouw in het eigenschappenvenster Uitbreidingsmodules > Vormen uit.
-
Klik op Vorm toevoegen en selecteer Punt.
-
Definieer optioneel een Label voor het punt met tekst of een uitdrukking.
-
Typ onder Dimensiewaarde de waarde van de dimensie waarvoor u het punt wilt toevoegen. U kunt de waarde ook definiëren met een uitdrukking.
-
Selecteer een van de volgende opties in het vervolgkeuzemenu Meetinvoer en definieer de waarde onder het menu:
-
Meetwaarde: definieer de meetwaarde waarvoor het punt moet worden toegevoegd, hetzij als een eenvoudige waarde of een uitdrukking. U kunt bijvoorbeeld een setanalyse-uitdrukking gebruiken.
-
Meetindex: definieer de meting waaruit de meetwaarde wordt geëxtraheerd. Dit kan een eenvoudige waarde of een uitdrukking zijn. Gebruik bijvoorbeeld 0 voor de eerste meting in het diagram, 1 voor de tweede meting in het diagram, enzovoort.
-
-
Stel het Symbool in dat u voor het punt wilt gebruiken. De standaardinstelling is Cirkel.
-
Pas indien nodig de Labelpositie aan. Het label kan boven of onder het punt worden weergegeven.
-
Stel kleur en ondoorzichtigheid in met de volgende instellingen. U kunt deze elementen ook zo instellen dat ze geen kleur hebben.
-
Puntkleur
-
Omtrekkleur
-
Labelkleur
-
-
Gebruik het selectievakje Gekleurde achtergrond om een achtergrond voor het label toe te voegen, indien gedefinieerd. Wanneer deze optie is ingeschakeld, wordt de gedefinieerde Labelkleur gebruikt voor de achtergrond en schakelt de labeltekst over naar een kleur die het beste contrasteert met de achtergrond.
-
Gebruik de schuifregelaars om Omtrekbreedte en Grootte gegevenspunt aan te passen.
Een lijn toevoegen
U kunt een lijn toevoegen als een reeks punten. De lijn verbindt elk punt dat u ervoor definieert.
Doe het volgende:
-
Vouw in het eigenschappenvenster Uitbreidingsmodules > Vormen uit.
-
Klik op Vorm toevoegen en selecteer Lijn.
-
Definieer optioneel een Label voor de lijn met tekst of een uitdrukking. Dit verschijnt niet in het diagram, maar helpt bij de identificatie wanneer u meerdere lijnen en punten hebt.
-
De gegevenspunten worden standaard niet gemarkeerd op de lijn. Om ze te markeren schakelt u Gegevenspunten tonen in onderaan de instellingen voor de lijn. Als deze optie ingeschakeld is, worden er meer puntinstellingen getoond.
-
Om een punt toe te voegen, klikt u op Punt toevoegen.
-
Typ onder Dimensiewaarde de waarde van de dimensie waarvoor u het punt wilt toevoegen. U kunt de waarde ook definiëren met een uitdrukking.
-
Selecteer een van de volgende opties in het vervolgkeuzemenu Meetinvoer en definieer de waarde onder het menu:
-
Meetwaarde: definieer de meetwaarde waarvoor het punt moet worden toegevoegd, hetzij als een eenvoudige waarde of een uitdrukking. U kunt bijvoorbeeld een setanalyse-uitdrukking gebruiken.
-
Meetindex: definieer de meting waaruit de meetwaarde wordt geëxtraheerd. Dit kan een eenvoudige waarde of een uitdrukking zijn. Gebruik bijvoorbeeld 0 voor de eerste meting in het diagram, 1 voor de tweede meting in het diagram, enzovoort.
-
-
Pas het uiterlijk van het punt aan met de volgende instellingen. Deze instellingen worden zichtbaar wanneer Gegevenspunten tonen is ingeschakeld.
-
Label: stel een tekstlabel in voor het punt.
-
Symbool: stel de vorm van het punt in. De standaardinstelling is Cirkel.
-
Labelpositie: kies of u het label boven of onder het punt wilt weergeven.
-
Puntkleur: stel de kleur van het punt in.
-
Omtrekkleur: stel de kleur van de puntomtrek in.
-
Labelkleur: stel de kleur van de labeltekst in. Als Gekleurde achtergrond is ingeschakeld, regelt deze instelling de achtergrond achter het label.
-
Omtrekbreedte: stel de kleur van de puntomtrek in.
-
Grootte gegevenspunt: stel de totale grootte van het punt in.
-
Gekleurde achtergrond: voeg een achtergrond toe voor het label, als labeltekst gedefinieerd is. Wanneer deze optie is ingeschakeld, wordt de gedefinieerde Labelkleur gebruikt voor de achtergrond en schakelt de labeltekst over naar een kleur die het beste contrasteert met de achtergrond.
-
-
Voeg indien nodig één of meer punten toe met behulp van de bovenstaande stappen.
-
Stel de Lijnkleur in, inclusief dekking.
-
Gebruik de schuifregelaar om de Lijndikte aan te passen.
-
Selecteer het Lijntype, waarbij u kiest tussen Ononderbroken of Gestreept.
-
Gebruik het vervolgkeuzemenu Lijncurve om een van de volgende te selecteren:
-
Lineair: elk punt is verbonden met rechte lijnen.
-
Monotoon: elk punt is verbonden met gebogen lijnen.
-