Gegevensbronnen toevoegen en beheren vanuit ruimtes
U kunt gegevensbestanden en gegevensverbindingen rechtstreeks aan ruimtes toevoegen. In apps toegevoegde gegevensbronnen kunnen ook vanuit ruimten in de cloudhub worden beheerd.
U kunt databronnen toevoegen als nieuwe content in de cloudhub. Ook tijdens het beheren van de ruimte kunnen er gegevensbronnen worden toegevoegd. Zodra er gegevensbronnen aan de cloudhub zijn toegevoegd, kunt u er gegevens van in uw apps laden met behulp van Gegevensbeheer of de editor voor het laden van gegevens.
Gegevensbronnen kunnen ook in een app worden toegevoegd en beheerd, zowel met Gegevensbeheer als met de editor voor het laden van gegevens. Ga voor meer informatie naar Gegevens laden en beheren met Gegevensbeheer en Gegevens laden en transformeren met scripts
Als u on-premise gegevensbronnen hebt die u wilt gebruiken in uw tenant, kunt u ze naar ruimtes uploaden met behulp van Qlik DataTransfer. Ga voor meer informatie naar On-premise gegevens uploaden met Qlik DataTransfer.
Nieuwe gegevensbronnen toevoegen aan ruimten
U kunt gegevensbestanden en -verbindingen toevoegen aan een ruimte.Bij het toevoegen van verbindingen kunt u ook een nieuwe app maken die de verbinding als gegevensbron gebruikt. Gegevensbronnen die in de cloudhub zijn toegevoegd, kunnen worden bekeken in hun bestemmingsruimten.
Nieuwe gegevensbestanden toevoegen
Voor de ondersteunde bestandstypen raadpleegt u Gegevens uit bestanden laden.
Doe het volgende:
- Klik op Nieuwe tovoegen en selecteer Gegevensbestand.
-
Sleep en plaats uw gegevensbestanden in het dialoogvenster Bestand toevoegen.
U kunt ook op Bladeren klikken en naar uw gegevensbestanden navigeren.
- Selecteer een doelruimte voor de bestanden.
- Klik op Uploaden.
Uw gegevensbestanden zijn nu beschikbaar voor gebruik in apps in de bestemmingsruimte.
Nieuwe verbindingen toevoegen
NFS-verbindingen kunnen niet direct aan een ruimte worden toegevoegd en moeten in een app worden toegevoegd.
Voor informatie over ondersteunde verbindingen raadpleegt u Analysegegevens laden.
Doe het volgende:
- Klik op Nieuwe toevoegen en selecteer Verbinding maken met gegevens.
-
Selecteer een gegevensverbinding.
Het instellingenvenster dat specifiek hoort bij het geselecteerde type gegevensbron wordt geopend.
- Selecteer een doelruimte voor de bestanden.
- Voer de instellingen voor de verbinding met de gegevensbron in.
- Klik eventueel op Test verbinding om zeker te weten dat uw instellingen werken.
- Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Maken om de gegevensbron aan te maken.
Klik op Maken en analyseren om de gegevensbron aan te maken en er gegevens van in een nieuwe app te laden.
Er wordt een nieuwe app met dezelfde naam als de verbinding aangemaakt en geopend in Gegevensbeheer.
Raadpleeg Gegevens laden en beheren met Gegevensbeheer voor informatie over het gebruik van Gegevensbeheer.
Uw verbinding is nu beschikbaar voor gebruik in apps in de bestemmingsruimte.
Gegevensbronnen beheren in gedeelde ruimten
Elke gegevensbron die aan een ruimte wordt toegevoegd vanuit de cloudhub, binnen Gegevensbronnen, of vanuit een app in de ruimte, is zichtbaar in Gegevensbronnen. Om de gegevensbronnen van een ruimte te bekijken, klikt u op en selecteert Gegevensbronnen.
In Gegevensbronnen kunt u gegevensbestanden toevoegen, dupliceren, verplaatsen en verwijderen. U kunt verbindingen toevoegen en verwijderen. Leden van een gedeelde ruimte met de machtiging Eigenaar, Kan beheren en Kan bewerken kunnen gegevensbronnen in die ruimte beheren. Leden van de gedeelde ruimte met de status Eigenaar of Kan beheren mogen gegevensbronnen in die ruimte beheren. Leden van een ruimte die de rol Kan gegevens gebruiken hebben, kunnen ook de gegevensbronnen in de ruimte bekijken, en zij kunnen de gegevens overal gebruiken waar ze de machtiging hebben om apps te maken.
Gegevensbestanden aan ruimten toevoegen
U kunt gegevensbestanden als gegevensbronnen toevoegen aan uw ruimten. U kunt meerdere bestanden tegelijk toevoegen.
Gegevensbestanden moeten 6 GB of kleiner zijn.
Doe het volgende:
- Klik in een persoonlijke of gedeelde ruimte op
en selecteer Gegevensbronnen.
- Klik op Bestand toevoegen.
-
Sleep en plaats uw gegevensbestanden in het dialoogvenster Bestand toevoegen.
U kunt ook op Bladeren klikken en naar uw gegevensbestanden navigeren.
- Klik op Uploaden.
Verbindingen aan ruimten toevoegen
Verbindingen kunnen rechtstreeks in ruimten worden toegevoegd. NFS-verbindingen kunnen niet direct aan een ruimte worden toegevoegd en moeten in een app worden toegevoegd.
Voor informatie over ondersteunde verbindingen raadpleegt u Analysegegevens laden.
Doe het volgende:
- Klik in een ruimte op
en selecteer Gegevensbronnen.
- Klik op Verbinding toevoegen.
-
Selecteer een gegevensverbinding.
Het instellingenvenster dat specifiek hoort bij het geselecteerde type gegevensbron wordt geopend.
- Voer de instellingen voor de verbinding met de gegevensbron in.
- Klik eventueel op Test verbinding om uw instellingen te controleren.
- Klik op Maken.
Gegevensbronnen bewerken
U kunt gegevensverbindingen in ruimten bewerken. De gebruikersreferenties worden elke keer gewist als u een verbinding bewerkt.
Doe het volgende:
-
Klik in de kolom Acties, in de rij van de gegevensverbinding die u wilt bewerken, op
en selecteer Bewerken.
Het instellingenvenster behorend bij dit specifieke type gegevensverbinding wordt geopend.
- Bewerk de instellingen voor de verbinding met de gegevensbron.
- Klik op Opslaan.
Gegevensbestanden dupliceren
Doe het volgende:
-
Klik in de kolom Acties, in de rij van het gegevensbestand, op
en selecteer Dupliceren.
Gegevensbestanden verplaatsen
Doe het volgende:
-
Klik in de kolom Acties, in de rij van het gegevensbestand, op
en selecteer Verplaatsen.
- Selecteer de nieuwe ruimte in Ruimte.
- Selecteer Naar ruimte navigeren om de nieuwe ruimte te openen nadat u het gegevensbestand hebt verplaatst.
- Klik op Verplaatsen.
Gegevensbronnen verwijderen
U kunt een gegevensbron uit een ruimte verwijderen.
-
Klik in de kolom Acties, in de rij van de gegevensbron die u wilt verwijderen, op
en selecteer Verwijderen.
- Klik op Verwijderen.