Ga naar hoofdinhoud Ga naar aanvullende inhoud

Netwerkdiagram

Met het netwerkdiagram kunt u een netwerk van verbonden knooppunten en randen tekenen van een gegevensverzameling naar een werkblad. Een netwerkdiagram laat zien hoe informatie stroomt, hoe componenten communiceren en waar componenten in het werkblad bestaan. Het netwerkdiagram is inbegrepen in de Visualization Bundle.

Een netwerkdiagram kan een breed overzicht geven of zeer gedetailleerd zijn. Knooppunten vertegenwoordigen systeemcomponenten en randen laten de beweging van informatie van de ene component naar de andere zien. Netwerkknooppunten zijn verbonden met knooppunten waar ze het meest mee communiceren. Deze visualisatie gebruikt verschillende stijlen, kleuren, afmetingen en afbeeldingen om verschillende niveaus van een netwerk te vertegenwoordigen.

Wat is inbegrepen

U moet drie dimensies definiëren, met een vierde optionele dimensie:

  • Knooppunt-id: deze dimensie bepaalt welke knooppunten in de grafiek worden weergegeven.
  • Knooppuntlabel: deze dimensie bepaalt het label van elk knooppunt.
  • Bovenliggend knooppunt: deze dimensie bepaalt het bovenliggende knooppunt en controleert de relaties tussen knooppunten. Deze moet de waarde van de knooppunt-id van het bovenliggende knooppunt bevatten waarmee verbinding moet worden gemaakt.
  • Knooppuntgroep (optioneel): u kunt deze dimensie gebruiken om knooppunten te groeperen. Alle knooppunten in dezelfde groep hebben dezelfde kleur.

U kunt maximaal drie metingen gebruiken om het diagram te verbeteren. Alle metingen zijn optioneel, maar u moet ze in de volgende volgorde toevoegen:

  1. Knopinfo: u kunt een meetwaarde instellen die wordt weergegeven in knopinfo wanneer u met de muis over een knooppunt beweegt.
  2. Knooppuntgrootte: u kunt de grootte van het knooppunt instellen op basis van een meting.
  3. Randgrootte: u kunt de breedte van de lijnen tussen knooppunten instellen op basis van een meting.
InformatieU moet knopinfo toevoegen voordat u de knooppuntgrootte kunt instellen. U kunt de randgrootte instellen na het toevoegen van knopinfo en de knooppuntgrootte.

Wanneer gebruiken

Netwerkdiagrammen kunnen computer- of telecomnetwerken illustreren. Ze geven de componenten van een netwerk weer en laten zien hoe deze communiceren. Bijvoorbeeld een groep verbonden computers, printers, modems, hubs en routers. Dit type diagram is handig bij:

  • Het plannen van de structuur van een netwerk.
  • Het coördineren van updates aan een bestaand netwerk.
  • Het rapporteren en oplossen van netwerkproblemen.
  • Het bijhouden van componenten.
  • Het documenteren van gedetailleerde netwerkdocumentatie.

Uw gegevens opmaken

Een netwerkdiagram vereist gegevens die consistent zijn gestructureerd volgens een netwerkgegevensmodel, waarbij elk record meerdere bovenliggende en onderliggende waarden kan hebben. Elk record moet minstens het volgende bevatten:

  • Een veld dat het knooppunt, de knooppunt-id, identificeert. De knooppunt-id-waarden moeten gehele getallen zijn, beginnend bij 0 en in opeenvolgende volgorde.
  • Een veld dat de naam van het knooppunt bevat.
  • Een veld dat het bovenliggende knooppunt definieert. Deze waarde moet de knooppunt-id van een ander knooppunt zijn. Als dit veld leeg is en geen ander record naar dit knooppunt verwijst, wordt een losgekoppeld knooppunt aangemaakt.
TipHet is ook mogelijk om een hiërarchisch gegevensmodel te gebruiken waarbij elk knooppunt een enkel bovenliggend knooppunt heeft. Hierdoor ontstaat een grafiek met een boomstructuur.

Dit zijn enkele voorbeeldgegevens die u kunt opslaan in een teksteditor en laden in een nieuwe app. U moet beide voorbeeldbestanden laden. In het voorbeeld wordt de passagiersstromen tussen verschillende luchthavens getoond.

  • ID is de id van een luchthavenknooppunt.
  • Name is de naam van een luchthavenknooppunt. Dit wordt gebruikt als label van het knooppunt.
  • LinkTo bevat de node-id van het bovenliggende knooppunt.
  • Group geeft de groep van een knooppunt aan. Dit kan worden gebruikt om de knooppunten per groep een kleur te geven.
  • Volume is het passagiersvolume tussen ID en LinkTo. Dit kan worden gebruikt als een meting in randgrootte.
  • NodeVolume is het totale passagiersvolume voor een knooppunt. Dit wordt in een aparte tabel geladen aangezien het diagram de volumes niet automatisch kan aggregeren.

Voorbeeld 1: Airports1.csv

ID;Name;LinkTo;Group;Volume 0;Frankfurt;;0; 1;London;0;1;5 2;Madrid;0;1;4 2;Madrid;1;1;8 3;Warsaw;0;1;7 4;Arlanda;0;1;1 3;Warsaw;1;1;5 4;Arlanda;1;1;6 5;Tunis;0;2;8 5;Tunis;2;2;4 6;Berlin;0;1;6 6;Berlin;4;1;4 7;Rome;0;1;6 7;Rome;6;1;3 8;San Francisco;0;3;2 9;New York;0;3;9

Voorbeeld 2: Airports2.csv

ID,NodeVolume 0,48 1,24 2,16 3,12 4,11 5,12 6,13 7,9 8,2 9,9

Een netwerkdiagram maken

Dit voorbeeld van een netwerkdiagram illustreert hoe verschillende vliegvelden wereldwijd zijn verbonden gebaseerd op een basisgegevensverzameling. De voorbeeldgegevensverzameling van Uw gegevens opmaken is gebruikt. U kunt voorbereiden door de voorbeeldgegevensverzameling in een tekstbestand op te slaan, een nieuwe app te maken en de voorbeeldgegevensverzameling te laden.

  1. Open in het bedrijfsmiddelenvenster van de geavanceerde bewerkingsmodus de optie Aangepaste objecten > Visualization bundle en sleep een object Netwerkdiagram naar het werkblad.
  2. Klik op de bovenste knop Dimensie toevoegen en selecteer ID als het knooppuntidentificatienummer.
  3. Klik op de tweede knop Dimensie toevoegen en selecteer Naam als het knooppuntlabel.
  4. Klik op de derde knop Dimensie toevoegen en selecteer LinkTo (Koppelen naar) als het bovenliggende knooppunt.
  5. Klik in het eigenschappenvenster op Gegevens. Klik op de knop Toevoegen onder Knooppuntgroep en selecteer Groep als de groepsdimensie.
  6. Klik onder Meting op de knop Toevoegen onder Knopinfo en selecteer Volume > Som (volume).
  7. Klik op de knop Toevoegen onder Knooppuntgrootte en selecteer Volume > Som (knooppuntvolume).
  8. Klik op de knop Toevoegen onder Randgrootte en selecteer Volume > Som (volume).

    Het diagram wordt weergegeven:

    Een diagram met vier dimensies en drie metingen in een dynamisch randtype, met puntknooppunten en zichtbare krommingswaarden.

Het uiterlijk van het diagram wijzigen

U kunt het diagram aanpassen met een of meer functies.

Randtype configureren

U kunt de vorm van de kromming tussen diagramknooppunten configureren in het eigenschappenvenster onder Instellingen > Randtype. Selecteer in het menu de vorm uit de opties diagramkrommingen.

Voorbeelden:  

Een diagram met dynamisch randtype (krommingen).

Een diagram met dynamisch randtype (krommingen).

Hetzelfde diagram met rechtsom gebogen randen.

Hetzelfde diagram met rechtsom gebogen randen.

Randwaarde in-/uitschakelen

De randwaarde vertegenwoordigt de waarde van de krommingen tussen diagramknooppunten en hun breedte. Met deze optie verbergt u de nummerwaarde van iedere kromming. Om de waarde te verbergen, beweegt u de schuifknop in het eigenschappenvenster onder Instellingen > Randwaarde weergeven naar links om de optie uit te schakelen.

Randlabel configureren

De randlabelwaarde is de nummerwaarde van elke diagramkromming. U kunt de posities wijzigen of de labels verbergen.

  • Randwaardelabel verbergen: met deze optie verbergt u het randlabel van het netwerkdiagram. Schakel de schuifknop in het eigenschappenvenster onder Instellingen > Randwaarde weergeven in of uit.

  • Randlabelpositie: met deze optie beslist u waar op elke diagramkromming de randwaarde wordt weergegeven. Bijvoorbeeld erboven of eronder. Selecteer de toepasselijke optie in het menu.

Knooppuntvorm configureren

U kunt de vorm van de knooppunten configureren, bijvoorbeeld: punt, vierkant, ruit of driehoek. Ga in het eigenschappenvenster naar Instellingen > Knooppuntvorm en selecteer de knooppuntvorm in het menu.

Schaduwoptie in-/uitschakelen

Met deze optie schakelt u de schaduweffecten achter diagramkrommingen en -knooppunten uit (die worden gebruikt om de achtergrond te markeren). Schakel de schuifknop in het eigenschappenvenster onder Instellingen > Schaduw weergeven in of uit.

Sorteren

Sorteren is ingesteld op Automatisch, waarbij het systeem de sorteervolgorde kiest als de standaard voor alle dimensies en metingen (in het eigenschappenvenster onder Sorteren > gekozen dimensie of meting). U kunt ze met een uitdrukking individueel wijzigen.

  1. Open in het eigenschappenvenster onder Sorteren het dimensie- of metingsmenu.
  2. Beweeg de schuifknop Sorteren naar links om de optie van Automatisch op Aangepast te zetten.
  3. Schakel het selectievakje Sorteren op uitdrukking in.
  4. Voer onder Uitdrukking een volgordestring in en druk op Enter. U kunt de kleur ook wijzigen door een uitdrukking te gebruiken in de Uitdrukkingseditor (Uitdrukking).
  5. Kies de startvolgorde door in het menu eronder Oplopend of Aflopend te selecteren.

Getalnotatie

Het is mogelijk de metingswaarde op te maken. U kunt verschillende indelingen toepassen op dezelfde waarde, bijvoorbeeld geld, datum, duur. Het diagram wordt bijgewerkt met het gewijzigde nummertype.

  1. Klik in het eigenschappenvenster op Gegevens > Metingen en selecteer de gekozen meting.
  2. Selecteer in het menu Getalnotatie de juiste getalnotatie.
  3. Voer details in in de venstervelden. Deze worden weergegeven wanneer er een andere optie dan Automatisch wordt gekozen tijdens het configureren van het diagram.

Gebruik het stijlvenster om het uiterlijk verder naar wens aan te passen

Als Geavanceerde opties is ingeschakeld, zijn er een aantal stijlopties beschikbaar onder Uiterlijk in het eigenschappenvenster.

Klik op Stijlen onder Uiterlijk > Presentatie om de stijl van het diagram verder aan te passen. U kunt uw stijlen resetten door te klikken op naast elke sectie. Als u op Alles opnieuw instellen klikt, worden de stijlen voor alle beschikbare tabbladen in het stijlvenster opnieuw ingesteld.

Raadpleeg Aangepaste stijl toepassen op een visualisatie voor algemene informatie over het stijlen van een afzonderlijke visualisatie.

De tekst aanpassen

U kunt de tekst voor de titel, subtitel en voetnoot instellen onder Uiterlijk > Algemeen. Schakel Titels tonen uit als u deze elementen wilt verbergen.

De zichtbaarheid van de verschillende labels in het diagram is afhankelijk van diagramspecifieke instellingen en labelweergave-opties. Deze kunnen worden geconfigureerd in het eigenschappenvenster.

U kunt de stijl van de tekst bepalen die in het diagram verschijnt.

  1. Klik op Geavanceerde opties.

  2. Vouw in het eigenschappenvenster de sectie Uiterlijk uit.

  3. Onder UiterlijkPresentatie klikt u op Stijlen.

  4. Stel op het tabblad Algemeen het lettertype, de nadrukstijl, de grootte en de kleur in voor de volgende tekstelementen:

    • Titel

    • Ondertitel

    • Voetnoot

De achtergrond aanpassen

U kunt de achtergrond van het diagram aanpassen. De achtergrond kan worden ingesteld met een kleur en afbeelding.

  1. Klik op Geavanceerde opties.

  2. Vouw in het eigenschappenvenster de sectie Uiterlijk uit.

  3. Onder UiterlijkPresentatie klikt u op Stijlen.

  4. Op het tabblad algemeen van het stijlvenster kunt u een achtergrondkleur (enkele kleur of uitdrukking) selecteren. U kunt de achtergrond ook instellen op een afbeelding uit uw mediabibliotheek of van een URL.

    Informatie

    Om een achtergrondafbeelding van een URL toe te voegen, moet de oorsprong van de URL worden toegevoegd aan de allowlist in het unhoudbeveiligingsbeleid van uw tenant. De oorsprong moet worden toegevoegd met de volgende richtlijn: img-src. Dit doet een tenantbeheerder.

    Ga voor meer informatie naar Een CSP-vermelding maken.

    Als u een achtergrondkleur gebruikt, kunt u de schuifregelaar gebruiken om de mate van transparantie van de achtergrond aan te passen.

    Wanneer u een achtergrondafbeelding gebruikt, kunt u de afbeeldingsgrootte en -positie aanpassen.

De rand en schaduw aanpassen

U kunt de rand en schaduw van het diagram aanpassen.

  1. Klik op Geavanceerde opties.

  2. Vouw in het eigenschappenvenster de sectie Uiterlijk uit.

  3. Onder UiterlijkPresentatie klikt u op Stijlen.

  4. Op het tabblad Algemeen van het stijlvenster, onder Rand, wijzigt u de omvang van de Omtrek om de randlijnen rondom het diagram te vergroten of te verkleinen.

  5. Selecteer een kleur voor de rand.

  6. Wijzig de Hoekstraal om de ronding van de rand in te stellen.

  7. Onder Schaduw op het tabblad Algemeen selecteert u de omvang en de kleur van de schaduw. Selecteer Geen om de schaduw te verwijderen.

Beperkingen

Zie Beperkingen voor meer informatie over algemene beperkingen.

  • Visualisaties met netwerkdiagrammen kunnen niet worden gebruikt in Qlik NPrinting.-rapporten.
  • De maximale grootte van de in het netwerkdiagram weergegeven gegevensverzameling bedraagt 1400 rijen. Als de geselecteerde gegevensverzameling groter is, kunnen knooppunten en koppelingen worden weggelaten uit het diagram.

    Gebruik een kleinere gegevensverzameling of pas selecties toe om de gegevensverzameling te beperken.

Meer informatie

Was deze pagina nuttig?

Als u problemen ervaart op deze pagina of de inhoud onjuist is – een typfout, een ontbrekende stap of een technische fout – laat het ons weten zodat we dit kunnen verbeteren!