Ga naar hoofdinhoud Ga naar aanvullende inhoud

On-premises Microsoft SQL Server (op basis van logboek)

In deze sectie wordt uitgelegd hoe u een Microsoft SQL Server (op logboek gebaseerde) bron instelt in een gegevenstaak. Voordat u de gegevenstaak start, zorgt u dat u voldoet aan de Vereisten, stelt u de Vereiste machtigingen in en maakt u zichzelf vertrouwd met de Beperkingen en overwegingen.

Verbindingseigenschappen instellen

Deze sectie beschrijft de beschikbare verbindingseigenschappen. Alle eigenschappen zijn vereist, tenzij anders aangegeven.

Gegevensbron

  • Gegevensgateway: De naam van de Gateway voor gegevensverplaatsing die moet worden gebruikt om toegang tot uw gegevens te verkrijgen.

  • Cloudprovider: geen

  • Server: de hostnaam of het IP-adres van de computer waarop de Microsoft SQL Server-database is geïnstalleerd.

    Informatie

      Om de standaardpoort te overschrijven, voegt u de poort toe aan de servernaam, gescheiden door een komma. Als de servernaam bijvoorbeeld myserver.company.local is en de poort 3333, dan moet de servernaam de volgende zijn:

      myserver.company.local,3333

Accounteigenschappen

Gebruikersnaam en Wachtwoord: de gebruikersnaam en het wachtwoord van een gebruiker die toegang heeft tot de Microsoft SQL Server-database.

Database-eigenschappen

  • Databasenaam: Er zijn twee methoden die u kunt gebruiken om een database op te geven:

    • Methode 1 - Selecteren in een lijst: Om deze methode te gebruiken, moet de gebruiker in de masterdatabase zijn gemaakt. Klik op Databases laden en selecteer een database.
    • Methode 2 - Handmatig: Selecteer Databasenaam handmatig opgeven en geef vervolgens de databasenaam op.
  • Versleuten (servercertificaat vertrouwen) Selecteer om de communicatie tussen Qlik Cloud en de databaseserver te versleutelen. Indien geselecteerd, wordt het servercertificaat automatisch vertrouwd.
    • Hostnaam in certificaat: Geef de hostnaam van het servercerticaat op als het servercertificaat alleen vertrouwd mag worden als de hostnaam overeenkomt met de waarde die is opgegeven in dit veld.

CDC-eigenschappen

  • Beveiligingsbeleid: Voor optimale prestaties, probeert Data Movement gateway alle ongelezen wijzigingen van het actieve transactielogboek (TLOG) vast te leggen. Vanwege de afkapping bevat de TLOG mogelijk niet alle ongelezen wijzigingen. Als dit gebeurt, opent Data Movement gateway de back-uplogboeken om de ontbrekende wijzigingen vast te leggen. Om het openen van een back-uplogboek tot een minimum te beperken, Data Movement gateway voorkomt het afkappen met een van de volgende methoden:

    • Vertrouwen op SQL Server-replicatieagent:Dit is de standaardmethode. Als deze methode wordt gebruikt, Data Movement gateway voorkomt TLOG-afkapping door de transactie in de database na te bootsen. Zolang de transactie open is, worden wijzigingen die verschijnen nadat de transactie is gestart niet afgekapt. Als Microsft Replication moet zijn ingeschakeld in uw database, moet u deze methode kiezen.

    • Exclusieve automatische afkapping: Wanneer deze methode wordt gebruikt, leest de tussenopslag de wijzigingen en gebruikt vervolgens sp_repldone om de TLOG-transacties als gereed te markeren voor afkapping. Bij deze methode vinden geen transactionele activiteiten plaats en deze kan alleen worden gebruikt als Microsoft Replication niet wordt uitgevoerd. Als u deze methode gebruikt, heeft bovendien slechts één tussenopslagtaak toegang tot de database. Als u parallele tussenopslagtaken wilt uitvoeren voor dezelfde database, gebruik dan de standaardmethode.

      Informatie
      • Bij deze methode moet de Log Reader-agent in de database worden gestopt. Als de Log Reader-agent wordt uitgevoerd als de taak start, zal Data Movement gateway deze geforceerd stoppen. U kunt de Log Reader-agent ook handmatig stoppen voordat u de tussenopslagtaak start. Raadpleeg de Help voor Microsoft SQL Server Management Studio voor instructies.
      • Als u deze methode met MS-CDC, gebruikt, moeten de taken voor CDC Capture en CDC Cleanup worden gestopt en uitgeschakeld.
      • Deze methode is niet beschikbaar als de Microsoft SQL Server Replication-taak zich bevindt op een externe distributeurmachine aangezien Data Movement gateway geen toegang heeft tot de externe machine.
    • Preventiebeleid voor TLOG-afkapping toepassen elke (seconden):Geef op hoe vaak afkapping van TLOG moet worden voorkomen met een van de bovenstaande methoden. Factoren die u in overweging moet nemen bij het bepalen van de frequentie van het beleid zijn de beschikbare opslag, routines voor back-up en logboeken en de snelheid waarmee Data Movement gateway gebeurtenissen verwerkt.

      Informatie

      Als Exclusieve automatische afkapping is geselecteerd, kan het instellen van een erg korte interval (bijv. 1) een negatieve invloed hebben op taakverwerking, en mogelijk zelfs leiden tot een fout.

  • Verwerkingsmodus wijzigen (Wijzigingen lezen van): kies een van de volgende verwerkingsmodi voor wijzigingen:

    • Prioriteit geven aan online logboeken - Dit is de standaardinstelling. Data Movement gateway zoekt eerst naar de wijzigingen in de online transactielogboeken. Als de wijzigingen niet worden gevonden in de online transactielogboeken, wordt in plaats daarvan gezocht in de back-up transactielogboeken.
    • Prioriteut geveb aan back-uplogboeken - Wanneer deze optie is ingeschakeld, zoekt Data Movement gateway eerst naar de wijzigingen in de back-up transactielogboeken. Hierdoor kunnen de prestaties verbeteren als het lezen van het online transactielogboek erg traag is (bijv. vanwege een vergrendelingsconflict) of bij het gebruik van toegang op bestandsniveau voor het openen van back-up transactielogboeken.

      Als de wijzigingen niet worden gevonden in de back-up transactielogboeken, wordt in plaats daarvan gezocht in de online transactielogboeken.

    • Alleen back-uplogboeken - Wanneer deze optie is geselecteerd, zorgt u ervoor dat de wijzigingen alleen worden bewaard in de back-uptransactielogboeken. Als u deze methode selecteert, resulteert dit in verhoogde latentie vanwege de interval tussen back-ups. De daadwerkelijke latentietijd blijft constant, maar varieert overeenkomstig het back-upschema.
    • Alleen online logboeken - Wanneer deze optie is geselecteerd, zorgt u ervoor dat de wijzigingen alleen worden bewaard in de online transactielogboeken.
  • Alternatieve back-upmap: de locatie van de back-uplogboeken bij het gebruik van een hulpprogramma van derden om een back-up te maken van de transactielogboeken (d.w.z. in plaats van het eigen back-upmechanisme van Microsoft SQL Server). Let op: de back-upbestanden moeten worden geëxporteerd naar de opgegeven locatie in standaard Microsoft SQL Server-indeling.

  • Virtuele back-upapparaattypen selecteren: wanneer deze optie is geselecteerd, worden wijzigingen gelezen van het/de opgegeven virtuele apparaat/apparaten. Normaal gesproken hoeft deze optie alleen te worden ingeschakeld bij het gebruik van een back-uphulpprogramma van derden (dat wordt vastgelegd als een virtueel apparaat).

Interne eigenschappen

Interne eigenschappen zijn bedoeld voor speciale toepassingen en worden daarom niet in het dialoogvenster weergegeven. U moet ze alleen gebruiken als Qlik Support dit aan u heeft geadviseerd.

Gebruik de knop Nieuwe maken en Annuleren aan de rechterkant van de velden om eigenschappen toe te voegen of te verwijderen.

Naam

De weergavenaam voor de bronverbinding.

Was deze pagina nuttig?

Als u problemen ervaart op deze pagina of de inhoud onjuist is – een typfout, een ontbrekende stap of een technische fout – laat het ons weten zodat we dit kunnen verbeteren!