Ga naar hoofdinhoud Ga naar aanvullende inhoud

IBM DB2 for z/OS

In deze sectie wordt beschreven hoe u een IBM DB2 for z/OS-bron instelt in een gegevenstaak. Voordat u de gegevenstaak start, zorgt u dat u voldoet aan de Vereisten en maakt u zichzelf vertrouwd met de Beperkingen en overwegingen.

Verbindingseigenschappen instellen

Deze sectie beschrijft de beschikbare verbindingseigenschappen. Alle eigenschappen zijn vereist, tenzij anders aangegeven.

Gegevensbron

  • Gegevensgateway: De naam van de Gateway voor gegevensverplaatsing die moet worden gebruikt om toegang tot uw gegevens te verkrijgen.

  • Server: Het IP-adres of de hostnaam van de IBM DB2 for z/OS-server.

  • Poort: De poort via welke u toegang krijgt tot de IBM DB2 for z/OS-server.

    InformatieAls de server een parallele SysPlex is en leden die gegevens delen zich op meerdere LPAR's bevinden, geeft het hostadres mogelijk een DVIPA (Dynamic Virtual IP Address) op (om gebruik te maken van de systeemredundantie en werklastverdeling bij de verwerking van Data Movement gateway). In dit geval moeten de poortnummers voor alle leden identiek zijn.

Accounteigenschappen

  • Gebruikersnaam: De gebruikersnaam die nodig is voor toegang tot de IBM DB2 for z/OS-server.

  • Wachtwoord: Het wachtwoord dat nodig is voor toegang tot de IBM DB2 for z/OS-server.

Database-eigenschappen

    De locatie moet de naam van de DB2-locatie zijn die tijdens de installatie is gedefinieerd. Dit moet een relationeel databasebeheersysteem zijn onder z/OS, wat een subsysteem of een groepsverbinding kan zijn. Dit is de logische naam die wordt gebruikt voor applicaties om resources aan te geven die door dit systeem worden beheerd, door gebruik van de SQL CONNECT-instructie of door deze te plaatsen als kwalificatie van een tabel (voorafgaand aan de schemanaam).

    Om de locatienaam te bekijken, gebruikt u de DB2-opdracht “-DIS DDF” (optie 7 onder het DB2I-venster in ISPF) of zoekt u het bericht DSNL004I in het taaklogboek van de <ssid>MSTR-adresruimte.

CDC-eigenschappen

  • Om het vastleggen van wijzigingsgegevens van IBM DB2 for z/OS in te schakelen, moet u de brontabellen als volgt maken:

    CREATE / ALTER TABLE table-name …. DATA CAPTURE CHANGES [INCLUDE LONGVAR COLUMNS];

    U kunt Data Movement gateway configureren om deze actie uit te voeren door DATA CAPTURE CHANGES automatisch inschakelen (vereist de beheerdersbevoegdheid) in te schakelen in de connector instellingen of u kunt dit handmatig doen.

  • Controleren op wijzigingen elke (sec): Hoe vaak moet de brondatabase worden gecontroleerd op wijzigingen.
  • UDTF-naam voor CDC-lezer: De naam van de door de gebruiker gedefinieerde tabelfunctie die door Qlik wordt geleverd en wordt gebruikt voor CDC. Geef de tweedelige naam op met de waarden die u hebt gekozen voor de schemanaam, &R4ZSCNM, en de functienaam &R4ZIFITF.
  • Grootte UDTF-resultaat instellen (MB): Geef de maximale grootte op die geaccumuleerd moet worden door resultatenrijen die worden geretourneerd door de door gebruiker gedefinieerde tabelfunctie die Qlik levert. Dit doet u door middel van CDC tussenopslag-taken die dit connector gebruiken. Een grotere resultatenset veroorzaakt minder overheadtijd bij het tot stand brengen van de IFI-sessie, maar leidt er wel toe dat DB2 meer geheugen verbruikt. Omdat de resultatenset een LOB is, moet u mogelijk de limiet vor LOBVALS in de DB2-configuratie (DSNZPARM) verhogen, waarbij u de maximale toegestane LOB-grootte per gebruiker moet opgeven. Ervan uitgaand dat alle CDC-taken zijn geconfigureerd met dezelfde ODBC gebruikers-id om ervoor te zorgen dat alle taken gelijktijdig worden toegepast, stelt u LOBVALA in op 2 × 1024 × de volgende grootte:SUM[(i=all endpoints) : resultset size in endpoint(i) × #_tasks using endpoint(i)](Grootte van resultatenset is in Mbytes, dus dit moet met 1024 worden vermenigvuldigd om de LOBVALA-grootte in Kbytes te weer te geven).Een ander limiet voor DSNZPARM, namelijk LOBVALS, geeft de totale grootte tussen alle gebruikers-id's aan. Als er dus meerdere gebruikers-id's aanwezig zijn, moet u deze waarde ook controleren. Houd er echter rekening mee dat LOBVALS wordt opgegeven in Mbytes, in tegenstelling tot LOBVALA.

SSL-opties

  • SSL inschakelen: Selecteer om SSL in te schakelen
  • Sleutelarchiefbestand: (Optioneel) Het sleutelarchiefbestand (die uw persoonlijke sleutel bevat) op de Data Movement gateway-machine. Het bestand moet de CMS-indeling zijn (<bestandsnaam>.kdb), wat meestal de standaardindeling is.
  • Opslagbestand: (Optioneel) Een bestand met een versleutelde versie van het wachtwoord voor het sleutelarchief.
  • Wachtwoord sleutelarchief: (Optioneel) Het sleutelarchiefbestand kan worden geopend met het wachtwoord dat hier wordt ingesteld of met het opslagbestand dat is opgegeven op het veld Opslagbestand.
Waarschuwing

KDB- en opslagbestanden moeten gegenereerd worden met een GSKit-versie die compatibel is met het DB2-stuurprogramma dat door de Data Movement gateway wordt ondersteund.

Raadpleeg GSKit-versies die worden geleverd met DB2 voor meer informatie over welke GSKit-versie wordt geleverd met een specifieke stuurprogrammaversie.

CCSID-toewijzing aan codetabel opheffen

Op het veld CCDIS toewijzen aan tekenset geeft u de CCSID('s) en codetabel(len) in de volgende indeling op (gescheiden door komma's maar zonder spaties):

CCSID1,codepage1,CCSID2,codepage2,...

De tekenset (codetabel) moet in de juiste indeling zijn opgegeven (bijv. ibm-1148_P100-1997). Voor een lijst met geldige indelingen raadpleegt u de ICU Converter Explorer.

Interne eigenschappen

Interne eigenschappen zijn bedoeld voor speciale toepassingen en worden daarom niet in het dialoogvenster weergegeven. U moet ze alleen gebruiken als Qlik Support dit aan u heeft geadviseerd.

Gebruik de knop Nieuwe maken en Annuleren aan de rechterkant van de velden om eigenschappen toe te voegen of te verwijderen.

Ondersteunde interne eigenschappen

De volgende tabel toont een lijst met interne parameters die naar behoefte kunnen worden gebruikt.

Interne parameters
Parameternaam Waarden Standaard; Max; Min.
ifi306MessageLevel

0 – geen traceringen voor FOUTOPSPORING;

1 – traceringen voor FOUTOPSPORING opnemen;

9 – vollede FOUTOPSPORING

0; 0; 9.

ifi306BufferSize

Grootte (in bytes) van buffer voor logboekgegevens die wordt gebruikt voor het lezen van IFI

65536; 65536; 1048576.

additionalConnectionProperties

<keyword>=<value>;…

Voorbeeld:  

cursorhold=1;patch2=15

(lege tekenreeks)

Naam

De weergavenaam voor de bronverbinding.

R4Z-configuratie afhankelijk van host

Deze tabel in deze sectie toont een lijst van R4Z-configuratiewaarden, die tijdens de installatie, als onderdeel van de installatie van de CDC-service of als onderdeel van de eindpuntdefinitie kunnen worden ingesteld.

R4Z-configuratiewaarden
R4Z-onderwerp Afhankelijk van eigenschap Gedefinieerd op/Opgevraagd door Resolutie

Totale grootte van R4Z ECSA-structuren

Beschikbare ECSA-grootte

/DNET,CSM,…

OWNERID=ALL

Zorg dat de ECSA-grootte niet wordt overschreden.

MAXRESULSETSIZE parameter in de CDC-service

Maximumtijd dat een DB2-thread wacht voor een vergrendelde resource

DSNZPARM IRLMRWT param. in SDSNSAMP(DSNTIJUZ)

Stel in op minimaal twee seconden minder dan de SSID-specificaties.

MAXRESULSETSIZE parameter in de CDC-service Maximum LOB-grootte beschikbaar per gebruikers-id

DSNZPARM LOBVALA parameter in SDSNSAMP(DSNTIJUZ)

2 * (grootte resualtset * max. sessie)

Decimale punt: punt of komma

Geeft het decimaal scheidingsteken aan

DSNHDECM DECIMAL= param. In DSNTIJUZ

Als het scheidingsteken voor decimalen een komma is, stel de interne eigenschap additionalConnectionProperties in op patch2=15.

Was deze pagina nuttig?

Als u problemen ervaart op deze pagina of de inhoud onjuist is – een typfout, een ontbrekende stap of een technische fout – laat het ons weten zodat we dit kunnen verbeteren!