Reguliere scriptopdrachten
Normale opdrachten worden over het algemeen gebruikt om gegevens op een bepaalde manier te manipuleren. Deze opdrachten kunnen worden geschreven op een willekeurig aantal regels in het script en moeten altijd worden afgesloten met een puntkomma (;).
Bij het typen van sleutelwoorden in het script kunt u elke combinatie van hoofdletters en kleine letters gebruiken. Gebruikte namen van velden en variabelen in de opdrachten zijn echter hoofdlettergevoelig.
Gebruik de vervolgkeuzelijst bij elke functie om een korte beschrijving en de syntaxis van de functie te bekijken. Klik op de functienaam in de beschrijving van de syntaxis voor meer informatie.
De opdracht alias wordt gebruikt om een alias in te stellen. Dit betekent dat een veld een andere naam krijgt als het voorkomt in het script dat volgt.
Alias fieldname as aliasname {,fieldname as aliasname}
Deze instructie genereert een uniek geheel getal voor elke afzonderlijk geëvalueerde waarde in een veld die tijdens de uitvoering van een script wordt aangetroffen.
Autonumber fields [Using namespace] ]
De opdracht binary wordt gebruikt voor het laden van de gegevens vanuit een ander QlikView 12-document, met inbegrip van sectietoegangsgegevens.
Binary [path] filename
Hiermee kunt u de opmerkingen voor velden (metagegevens) uit databases en spreadsheets weergeven. Veldnamen die niet in de app aanwezig zijn, worden genegeerd. Als meerdere exemplaren van een veldnaam worden aangetroffen, wordt de laatste waarde gebruikt.
comment *fieldlist using mapname
comment fieldname with comment
Hiermee kunt u de opmerkingen voor tabellen (metagegevens) uit databases of spreadsheets weergeven.
comment-table tablelist using mapname
comment-table tablename with comment
Met de opdracht CONNECT wordt de toegang van Qlik Sense tot een algemene database via de OLE DB/ODBC-interface vastgelegd. Voor ODBC moet de gegevensbron eerst worden opgegeven met behulp van ODBC-beheer.
ODBC CONNECT TO connect-string [ ( access_info ) ]
OLEDB CONNECT TO connect-string [ ( access_info ) ]
CUSTOM CONNECT TO connect-string [ ( access_info ) ]
LIB CONNECT TO connection
De opdracht Declare wordt gebruikt voor het maken van velddefinities, waarbij u relaties kunt definiëren tussen velden of functies. Een reeks van velddefinities kan worden gebruikt om automatisch afgeleide velden te genereren, die kunnen worden gebruikt als dimensies. Zo kunt u bijvoorbeeld een agendadefinitie maken en die gebruiken om gerelateerde dimensies te genereren, zoals jaar, maand, week en dag, vanuit een datumveld.
definition_name:
Declare [Field[s]] Definition [Tagged tag_list ]
[Parameters parameter_list ]
Fields field_list
[Groups group_list ]
<definition name>:
Declare [Field][s] Definition
Using <existing_definition>
[With <parameter_assignment> ]
De opdracht Derive wordt gebruikt voor het genereren van afgeleide velden op basis van een velddefinitie die is gemaakt met een opdracht Declare. U kunt opgeven voor welke gegevensvelden velden moeten worden afgeleid of u kunt deze expliciet of impliciet afleiden op basis van veldtags.
Derive [Field[s]] From [Field[s]] field_list Using definition
Derive [Field[s]] From Explicit [Tag[s]] (tag_list) Using definition
Derive [Field[s]] From Implicit [Tag[s]] Using definition
De instructie DIRECT QUERY zorgt ervoor dat u tabellen kunt openen met een ODBC- of OLE DB-verbinding met gebruik van de Direct Discovery-functie.
direct-query [path]
De opdracht Directory legt vast in welke directory moet worden gezocht naar gegevensbestanden in volgende LOAD-opdrachten, totdat een nieuwe Directoryopdracht wordt gegeven.
Directory [path]
De opdracht Disconnect verbreekt de huidige ODBC-/OLE DB-/aangepaste verbinding. Deze opdracht is optioneel.
Een of meer Qlik Sense-velden kunnen op elk moment tijdens de uitvoering van een script worden verwijderd uit het gegevensmodel, en dus uit het geheugen, met behulp van de opdracht drop field. De eigenschap "distinct" van een tabel wordt verwijderd na een drop field-opdracht.
drop-field fieldname [ , fieldname2 ...] [from tablename1 [ , tablename2 ...]]
drop fields fieldname [ , fieldname2 ...] [from tablename1 [ , tablename2 ...]]
Een of meer interne tabellen in Qlik Sense kunnen op elk moment tijdens de uitvoering van een script worden verwijderd uit het gegevensmodel, en dus uit het geheugen, met behulp van de opdracht drop table.
drop-table tablename [, tablename2 ...]
drop tables[ tablename [, tablename2 ...]
De Execute-opdracht wordt gebruikt voor het uitvoeren van andere programma's terwijl gegevens worden geladen in Qlik Sense. Bijvoorbeeld voor het uitvoeren van noodzakelijke conversies.
Execute commandline
Met de opdracht FlushLog dwingt u af dat Qlik Sense de inhoud van de scriptbuffer naar het scriptlogbestand schrijft.
Met de opdracht force kunt u afdwingen dat Qlik Sense veldnamen en veldwaarden van de daaropvolgende LOAD- en SELECT-opdrachten interpreteert als geschreven met alleen hoofdletters, met alleen kleine letters, met beginhoofdletters of zoals ze worden weergegeven (gemengd). Met deze opdracht kunt u veldwaarden van tabellen interpreteren volgens verschillende conventies.
Force ( capitalization | case upper | case lower | case mixed )
Met de opdracht LOAD worden velden geladen uit een bestand, uit gegevens die in het script zijn gedefinieerd, uit een eerder geladen tabel, van een webpagina, uit het resultaat van een daaropvolgende SELECT-opdracht of door gegevens automatisch te genereren. Het is ook mogelijk om gegevens via analytische verbindingen op te halen.
Load [ distinct ] *fieldlist
[( from file [ format-spec ] |
from_field fieldassource [format-spec]
inline data [ format-spec ] |
resident table-label |
autogenerate size )]
[ where criterion | while criterion ]
[ group_by groupbyfieldlist ]
[order_by orderbyfieldlist ]
[extension pluginname.functionname(tabledescription)]
De opdracht let is een aanvulling op de opdracht set voor het definiëren van scriptvariabelen. In tegenstelling tot de opdracht set evalueert de opdracht let de uitdrukking rechts van '=' tijdens runtime van het script voordat deze wordt toegewezen aan de variabele.
Let variablename=expression
Een of meer interne gegevenstabellen van Qlik Sense kunt u tijdens de uitvoering van het script expliciet declareren als losjes gekoppeld met behulp van de opdracht Loosen Table. Als een tabel losjes is gekoppeld, zijn alle associaties tussen veldwaarden in de tabel verwijderd. Een vergelijkbaar effect kan worden verkregen door elk veld van de losjes gekoppelde tabel als onafhankelijke, niet-verbonden tabel te laden. Losjes gekoppeld kan handig zijn tijdens het testen om tijdelijk verschillende onderdelen van de gegevensstructuur te isoleren. Een losjes gekoppelde tabel kan worden geïdentificeerd in de tabelweergave aan de hand van de stippellijnen. Het gebruik van een of meer Loosen Table-opdrachten in het script zorgt dat Qlik Sense eventuele instellingen negeert voor losjes gekoppelde tabellen voordat het script wordt uitgevoerd.
tablename [ , tablename2 ...]
Loosen Tables tablename [ , tablename2 ...]
De opdracht map ... using wordt gebruikt voor de toewijzing van een bepaalde veldwaarde of uitdrukking aan de waarden van een specifieke toewijzingstabel. De toewijzingstabel wordt gemaakt met behulp van de opdracht Mapping.
Map *fieldlist Using mapname
De opdracht NullAsNull schakelt de conversie van NULL-waarden naar tekenreekswaarden uit die eerder is ingesteld via een NullAsValue-opdracht.
NullAsNull *fieldlist
De opdracht NullAsValue legt vast voor welke velden NULL moet worden omgezet in een waarde.
NullAsValue *fieldlist
De opdracht Qualify wordt gebruikt om de kwalificatie van veldnamen in te schakelen. Dit houdt in dat veldnamen de tabelnaam als prefix krijgen.
Qualify *fieldlist
Met de opdracht rem kunt u opmerkingen of commentaar aan het script toevoegen, of scriptopdrachten tijdelijk deactiveren zonder ze te verwijderen.
Rem string
Met deze scriptfunctie wordt de naam van een of meer bestaande Qlik Sense-velden gewijzigd nadat deze zijn geladen.
rename-field (using mapname | oldname to newname{ , oldname to newname })
Rename Fields (using mapname | oldname to newname{ , oldname to newname })
Met deze scriptfunctie wordt de naam van een of meer bestaande interne Qlik Sense-tabellen gewijzigd nadat deze zijn geladen.
rename-table (using mapname | oldname to newname{ , oldname to newname })
Rename Tables (using mapname | oldname to newname{ , oldname to newname })
Met de opdracht section kan worden aangegeven of de daarop volgende LOAD- en SELECT-opdrachten moeten worden beschouwd als gegevens of als een definitie van de toegangsrechten.
Section (access | application)
U selecteert velden uit een ODBC-gegevensbron of van een OLE DB-provider met de standaard SELECT-opdrachten van SQL. Of de SELECT-opdrachten worden geaccepteerd, hangt af van het gebruikte ODBC-stuurprogramma of de gebruikte OLE DB-provider.
Select [all | distinct | distinctrow | top n [percent] ] *fieldlist
From tablelist
[Where criterion ]
[Group by fieldlist [having criterion ] ]
[Order by fieldlist [asc | desc] ]
[ (Inner | Left | Right | Full)Join tablename on fieldref = fieldref ]
Met de opdracht set legt u scriptvariabelen vast. Deze kunnen worden gebruikt om tekenreeksen, paden, stations en dergelijke te vervangen.
Set variablename=string
Met de opdracht sleep onderbreekt u de uitvoering van een script voor een bepaalde tijd.
Sleep n
Met de opdracht SQL kunt u via een SQL- of ODBC-verbinding een willekeurige OLE DB-opdracht verzenden.
SQL sql_command
Met de opdracht sqlcolumns wordt een set velden geretourneerd waarin de kolommen worden beschreven van een ODBC- of OLE DB-gegevensbron waarmee via connect verbinding is gemaakt.
Met de opdracht sqltables wordt een set velden geretourneerd waarin de tabellen worden beschreven van een ODBC- of OLE DB-gegevensbron waarmee via connect verbinding is gemaakt.
Met de opdracht sqltypes wordt een set velden geretourneerd waarin de typen worden beschreven van een ODBC- of OLE DB-gegevensbron waarmee via connect verbinding is gemaakt.
Met de opdracht star kunt u een tekenreeks opgeven die de set van alle waarden van een veld in een database vertegenwoordigt. De opdracht beïnvloedt de LOAD- en SELECT-opdrachten die volgen.
Star is [ string ]
De Store-instructie genereert een QVD-, Parquet-, CSV- of TXT-bestand.
Store [ *fieldlist from] table into filename [ format-spec ];
Met de scriptopdracht kunnen tags aan één of meer velden of tabellen worden toegewezen. Als wordt geprobeert om een tag toe te wijzen aan een veld of tabel die niet bestaat in de app, wordt de tag genegeerd. Als conflicterende exemplaren van een veld- of tagnaam zijn aangetroffen, wordt de laatste waarde gebruikt.
Tag[field|fields] fieldlist with tagname
Tag [field|fields] fieldlist using mapname
Tag table tablelist with tagname
Met de opdracht trace wordt eventueel een tekenreeks naar het venster Voortgang scriptuitvoering en in het scriptlogbestand geschreven. Dit is zeer handig bij het opsporen van fouten. Met behulp van $-uitbreidingen van variabelen die zijn berekend vóór de trace-opdracht, kunt u het bericht aanpassen.
Trace string
Met de opdracht Unmap wordt de toewijzing van veldwaarden die is vastgelegd door een eerdere opdracht Map … Using, uitgeschakeld voor velden die daarna worden geladen.
Unmap *fieldlist
Met de opdracht Unqualify wordt de kwalificatie van veldnamen die eerder was ingeschakeld met de opdracht Qualify, uitgeschakeld.
Unqualify *fieldlist
Met de scriptopdracht kunnen tags van één of meer velden of tabellen worden verwijderd. Als wordt geprobeert om een tag te verwijderen van een veld of tabel die niet bestaat in de app, wordt de tag niet verwijderd.
Untag[field|fields] fieldlist with tagname
Tag [field|fields] fieldlist using mapname
Tag table tablelist with tagname