Knop
In QlikView kunnen knoppen worden gemaakt en gedefinieerd om opdrachten of handelingen uit te voeren. Er zijn in principe drie typen knoppen: de start-/exportknop, de snelkoppelingsknop en de macroknop.
Als u met de rechtermuisknop op het object klikt, wordt het menu Knop: Object weergegeven. Het menu kan ook worden geopend via het menu Object als de knop het actieve object is.
Menu Object
Het menu Object voor knoppen wordt geopend door met de rechtermuisknop op het object te klikken. Dit menu bevat de volgende opdrachten:
Opdracht | Beschrijving |
---|---|
Eigenschappen... | Hiermee wordt het dialoogvenster Knopeigenschappen geopend, waarin een aantal parameters kan worden ingesteld. |
Opmerkingen |
Hiermee kunt u opmerkingen maken en uitwisselen over het huidige object. |
Volgorde |
Dit submenu is alleen beschikbaar als de opdracht Ontwerpraster van het menu Beeld is geactiveerd of als de optie Altijd opmaakmenu-opdrachten tonen onder Gebruikersvoorkeuren: Ontwerp is ingeschakeld. Het menu bevat vier opdrachten voor het instellen van de opmaaklaag van de werkbladobjecten. Geldige laagnummers zijn -128 tot en met 127.
|
Verzenden naar Excel | De tekst wordt geëxporteerd naar Microsoft Excel, dat automatisch wordt gestart als het programma nog niet geopend is. De tekst verschijnt in een enkele cel in een nieuw Excel-werkblad. Voor deze functionaliteit moet Microsoft Excel 2007 of later op de computer zijn geïnstalleerd. |
Naar het Klembord kopiëren |
Dit trapsgewijze menu bevat de verschillende kopieeropties voor het werkbladobject.
|
Gekoppelde objecten |
Er wordt een menu geopend met de volgende opdrachten voor gekoppelde objecten.
|
Minimaliseren | Hiermee wordt het object verkleind tot een pictogram. Klikken op het pictogram op de titelbalk van het object (indien weergegeven) heeft hetzelfde effect. Deze opdracht is alleen beschikbaar als minimaliseren is toegestaan in het dialoogvenster Eigenschappen van het object op de pagina Titelbalk. |
Maximaliseren | Het object wordt vergroot om het werkblad op te vullen. Klikken op het pictogram op de titelbalk van het object (indien weergegeven) heeft hetzelfde effect. Deze opdracht is alleen beschikbaar als maximaliseren is toegestaan in het dialoogvenster Eigenschappen van het object op de pagina Titelbalk. |
Herstellen | Hiermee herstelt u het vorige formaat en de vorige locatie van een geminimaliseerd of gemaximaliseerd object. Dubbelklikken op het pictogram van een geminimaliseerd object of klikken op het pictogram op de titelbalk van het object (indien weergegeven) van een gemaximaliseerd object heeft hetzelfde effect. Deze opdracht is alleen beschikbaar voor geminimaliseerde of gemaximaliseerde objecten. |
Help | Hiermee wordt de QlikView Help geopend. |
Verwijderen | Hiermee wordt het geselecteerde werkbladobject van het werkblad verwijderd. |
Algemeen
In de groep Tekst kunt u de eigenschappen van de tekst op de knop opgeven.
Eigenschap | Beschrijving |
---|---|
Tekst |
De tekst die u typt, wordt als label op de knop weergegeven. De tekst kan worden opgegeven als een berekende formule. U kunt de tekst op meerdere regels typen, die u van elkaar scheidt door op Enter te drukken. |
Uitlijning | De knoptekst kan links, gecentreerd of rechts worden uitgelijnd. |
In de groep Achtergrond kunt u de achtergrond van de knop opgeven. In de vervolgkeuzelijst kunt u uit drie verschillende basisknopstijlen en extra instellingen kiezen:
Optie | Beschrijving |
---|---|
Lichtblauw | Standaardinstelling voor nieuwe knoppen. Hiermee krijgt u een afgeronde knop met een driedimensionaal glazig uiterlijk. |
Gewoon |
Hiermee krijgt u een traditionele QlikView-knop.
|
Afbeelding |
Hiermee maakt u een knop met een afbeelding. De afbeelding kan een statische afbeelding zijn of een gecombineerde afbeelding met een afbeelding voor de drie mogelijke toestanden van de knop (actief, inactief en ingedrukt).
|
Kleur | Schakel dit keuzerondje in als u de knop wilt weergeven met een gekleurde achtergrond (niet beschikbaar met de instelling Afbeelding). U kunt een kleur instellen als effen kleur of als kleurovergang in het dialoogvenster Kleurgebied. U opent dit door te klikken op de kleurknop. |
Transparantie | Hiermee stelt u de mate van transparantie van de achtergrond van een knop in. Bij 100% is de achtergrond volledig transparant. De transparantie wordt ook toegepast als er geen kleur of afbeelding wordt gebruikt voor de achtergrond. |
Alternatieve status |
Kies een van de beschikbare statussen in de lijst. De volgende alternatieve statussen zijn altijd beschikbaar.
|
Optie | Beschrijving |
---|---|
Object-ID | De unieke ID van de huidige knop. Bij aanmaak wordt aan elk object een unieke ID toegekend voor besturing via automatisering. De ID bestaat uit een combinatie van letters, waarmee het type object wordt aangegeven, en een nummer. Zo krijgt de eerste knop van een document altijd de ID BU01 toegekend. Gedeelde objecten hebben dezelfde object-ID. Een object-ID kan worden gewijzigd in een willekeurige andere tekenreeks die nog niet voor een ander werkbladobject, werkblad of bladwijzer in het document wordt gebruikt. |
Voorwaarde inschakelen | Aan de hand van de uitdrukking die u hier invoert, wordt de status van de knop bepaald. Als Uitdrukking 0 retourneert, wordt de knop uitgeschakeld; als de uitdrukking 1 retourneert, wordt de knop ingeschakeld. Als er geen uitdrukking wordt ingevoerd, wordt de waarde 1 verondersteld. Knoppen die zijn uitgeschakeld vanwege de onderliggende status kunnen niet door middel van een voorwaarde worden ingeschakeld. |
Afdrukinstellingen... | Als u op deze knop klikt, wordt het dialoogvenster Afdrukinstellingen geopend, waarin u de marges en de opmaak van koptekst/voettekst kunt opgeven. |
Acties
Op deze pagina kunnen acties worden ingesteld voor bepaalde objecten:
- knoppen
- tekstobjecten
- meters
- lijn/pijl-objecten
Voorbeelden van acties zijn het starten van een externe toepassing of het exporteren van gegevens uit QlikView.
- Toevoegen: Hiermee wordt het dialoogvenster Actie toevoegen geopend waarin de acties voor het object worden gekozen. Kies het type actie in de lijsten. Welke parameters worden weergegeven op de pagina Acties, is afhankelijk van de gekozen actie. Invoerparameters voor opgegeven acties worden berekend voordat de eerste actie wordt uitgevoerd. Als een parameter wordt gewijzigd nadat het uitvoeren is gestart (bijvoorbeeld als een actie wordt gewijzigd door een vorige actie), wordt de wijziging niet geregistreerd in de actieketen.
- Verwijderen: Hiermee verwijdert u de actie van het object.
- Naar boven: Hiermee wordt de geselecteerde actie naar boven verschoven in de lijst met acties.
- Alternatieve status: Hiermee wordt de status ingesteld waarnaar de actie verwijst. Deze instelling is alleen relevant voor acties die betrekking hebben op selecties of bladwijzers.
Dialoogvenster Actie toevoegen
De volgende acties kunnen worden toegevoegd vanuit het dialoogvenster Actie toevoegen. U kunt in alle velden met de knop ... een berekende formule invoeren.
Uitdrukkingssyntaxis voor berekende formules
Selectie
Actie | Beschrijving |
---|---|
Selecteer in veld | Hiermee selecteert u de waarden en velden die zijn opgegeven. In de Zoekreeks kunt u een zoekmasker opgeven. Met (A|B) selecteert u bijvoorbeeld zowel A als B. Aanhalingstekens zijn alleen vereist bij niet-numerieke waarden en kunnen bij numerieke waarden worden weggelaten. |
Uitgesloten waarden selecteren | Hiermee selecteert u de uitgesloten waarden in het opgegeven veld. |
Selecteer mogelijke waarden | Hiermee selecteert u de mogelijke waarden in het opgegeven veld. |
Selectie wisselen | Hiermee schakelt u tussen de huidige selectie en het opgegeven Veld en de Zoektekenreeks. In de Zoektekenreeks kunt u een zoekmasker opgeven. Met (A|B) selecteert u bijvoorbeeld zowel A als B. |
Volgende | Hiermee gaat u één stap vooruit in de lijst met selecties. |
Vorige | Hiermee gaat u één stap terug in de lijst met selecties. |
Pareto-selectie | Hiermee maakt u een Pareto-selectie in het opgegeven veld op basis van een uitdrukking en percentage. Met dit type selectie selecteert u de belangrijkste bijdragen aan een maat, in het algemeen in overeenstemming met een algemene 80/20-regel. Als u bijvoorbeeld wilt weten wie de belangrijkste klanten zijn die 80% van de omzet vertegenwoordigen, gebruikt u het volgende: Klant als veld, sum(Omzet) als uitdrukking en 80 als percentage. |
Veld vergrendelen | Hiermee vergrendelt u de selecties in het opgegeven veld. |
Alles vergrendelen | Hiermee vergrendelt u alle waarden in alle velden. |
Ontgrendel veld | Hiermee ontgrendelt u de selecties in het opgegeven veld. |
Alles ontgrendelen | Hiermee ontgrendelt u alle waarden in alle velden. |
Alle selecties ontgrendelen en opheffen | Hiermee ontgrendelt u alle waarden en wist u alle selecties in alle velden. |
Selectie in andere velden opheffen | Hiermee wist u de selecties in alle velden, met uitzondering van het opgegeven veld. |
Alles wissen | Hiermee wist u alle selecties, behalve vergrendelde selecties. |
Veld wissen | Hiermee wist u een specifiek veld. |
Statusinhoud kopiëren | Hiermee kopieert u de selectie van de Bronstatus naar de Doelstatus. Alleen beschikbaar als alternatieve statussen zijn gedefinieerd. |
Statusinhoud wisselen | Hiermee wisselt u de selecties om tussen Status 1 en Status 2. Alleen beschikbaar als alternatieve statussen zijn gedefinieerd. |
Opmaak
Actie | Beschrijving |
---|---|
Object activeren | Hiermee activeert u het object dat wordt aangegeven door Object-ID. Deze functie werkt niet in AJAX-client. |
Werkblad activeren | Hiermee activeert u het werkblad dat wordt aangegeven door Werkblad-ID. |
Het volgende werkblad activeren | Hiermee opent u het volgende werkblad in het document. |
Het vorige werkblad activeren | Hiermee opent u het vorige werkblad in het document. |
Object minimaliseren | Hiermee minimaliseert u het object dat wordt aangegeven door Object-ID. |
Object maximaliseren | Hiermee maximaliseert u het object dat wordt aangegeven door Object-ID. |
Object herstellen | Hiermee herstelt u het object dat wordt aangegeven door Object-ID. |
Statusnaam instellen | Hiermee past u de opgegeven Status toe op het object dat wordt aangegeven door Object-ID. Alleen beschikbaar als er alternatieve statussen zijn gedefinieerd. |
Bladwijzer
- Bladwijzer toepassen: Hiermee past u een bladwijzer toe die wordt aangegeven door Bladwijzer-ID. Als twee bladwijzers dezelfde ID hebben, wordt de documentbladwijzer toegepast. U past de serverbladwijzer toe door Server\bladwijzer-ID op te geven.
- Bladwijzer maken: Hiermee maakt u een bladwijzer voor de huidige selectie. Geef Bladwijzer-ID en Bladwijzernaam op. Selecteer Verborgen om een verborgen bladwijzer te maken.
- Bladwijzer vervangen: Hiermee vervangt u de bladwijzer die wordt aangegeven door Bladwijzer-ID door de huidige selectie.
Afdrukken
- Object afdrukken: Hiermee drukt u het object af dat wordt aangegeven door Object-ID. Geef de Printernaam op als het object naar een andere printer dan de standaardprinter moet worden gezonden. (Niet beschikbaar als reactieveroorzaker voor documenten en werkbladen.)
- Werkblad afdrukken: Hiermee drukt u het werkblad af dat wordt aangegeven door Werkblad-ID. (Niet beschikbaar als reactieveroorzaker voor documenten en werkbladen.) Deze functie werkt niet in de AJAX-client.
- Rapport afdrukken: Hiermee drukt u het rapport af dat wordt aangegeven door Rapport-ID. Geef de Printer naam op als het rapport naar een andere printer dan de standaardprinter moet worden gezonden. Schakel het selectievakje Toon dialoogvenster afdrukken in als u wilt dat het Windows-dialoogvenster Afdrukken wordt getoond. (Niet beschikbaar als reactieveroorzaker voor documenten en werkbladen.)
Extern
-
Exporteren: Hiermee exporteert u een tabel die een specifieke set velden bevat. Alleen de records die van toepassing zijn op de gemaakte selectie, worden geëxporteerd. Klik op de knop Instellen op de pagina Acties om het dialoogvenster Actie instellingen exporteren te openen. Niet beschikbaar als trigger voor documenten en werkbladen.
InformatieDeze functie werkt niet in AJAX-client. - Starten: Hiermee start u een extern programma. De volgende instellingen kunnen worden geconfigureerd in het dialoogvenster Acties:
- Toepassing: Klik op Bladeren... om de toepassing te zoeken die moet worden gestart. (Niet beschikbaar als reactieveroorzaker voor documenten en werkbladen.)
- Bestandsnaam: Voer het pad in naar het bestand dat moet worden geopend met de hierboven opgegeven toepassing. (Niet beschikbaar als reactieveroorzaker voor documenten en werkbladen.)
- Parameters: Geef parameters op voor de opdrachtregel waarvan de toepassing wordt gestart. (Niet beschikbaar als reactieveroorzaker voor documenten en werkbladen.)
- Werkdirectory: Hiermee wordt de werkmap ingesteld voor de te starten toepassing. (Niet beschikbaar als reactieveroorzaker voor documenten en werkbladen.)
- Toepassing afsluiten als QlikView wordt gesloten: Hiermee wordt ervoor gezorgd dat de toepassing wordt afgesloten wanneer QlikView wordt gesloten. (Niet beschikbaar als trigger voor documenten en werkbladen.)
InformatieDeze functie werkt niet in AJAX-client. -
URL openen: Met URL openen kunt u een URL naar een QlikView-document openen vanuit een ander QlikView-document (documentkoppeling). Met deze instelling wordt de URL in de standaard webbrowser geopend. Deze functie kan niet worden gebruikt als reactieveroorzaker voor documenten en werkbladen. Als u URL openen gebruikt, moet u de documentnaam met kleine letters in de actietekenreeks invoeren.
Gebruik waar mogelijk QlikView-document openen in plaats van URL openen.InformatieHet gebruik van Javascript in URL's is standaard uitgeschakeld.U kunt Javascript in URL's toestaan door de parameter PreventJavascriptInObjectActions in het bestand custom.config te wijzigen.
-
QlikView-document openen: Met QlikView-document openen kunt u een QlikView-document openen vanuit een ander QlikView-document (documentkoppeling). Deze functie kan niet worden gebruikt als trigger voor documenten en werkbladen. Zie voor meer informatie Voorbeelden van documentkoppeling.
- Macro uitvoeren: Voer het pad en de naam in van de macro die moet worden uitgevoerd. Typ een willekeurige naam waarmee u later een macro kunt maken in het dialoogvenster Module bewerken, of een voer berekende uitdrukking in om dynamisch bij te werken.
- Variabele instellen: Hiermee kent u een waarde toe aan de opgegeven variabele.
- Toon info: Hiermee wordt de toegewezen informatie getoond, bijvoorbeeld een tekstbestand of een afbeelding voor het veld dat wordt aangegeven door Veld. Deze functie werkt niet in AJAX-client.
- Dit document sluiten: Hiermee sluit u het actieve QlikView-document.
- Opnieuw laden: Hiermee wordt het huidige document opnieuw geladen. Deze functie werkt niet in de AJAX-client en de plug-in IE.
-
Dynamisch bijwerken: Hiermee wordt een dynamische update uitgevoerd vand e gegevens in het momenteel geladen document. De opdracht voor de dynamische bijwerkactie moet worden ingevoerd in het veld Opdracht.
Het beoogde gebruik van Dynamisch bijwerken stelt een QlikView-beheerder in staat beperkte hoeveelheden gegevens in te voeren in een QlikView-document vanuit een enkele bron zonder het document opnieuw te laden. Vervolgens kan dan een analyse worden uitgevoerd door meerdere clients via een verbinding met QlikView Server.InformatieDe geüploade informatie wordt opgeslagen in RAM zodat alleen gegevens die worden toegevoegd of bijgewerkt met Dynamisch bijwerken verloren gaan als het document opnieuw wordt geladen.In de volgende grammatica worden de mogelijke opdrachten en hun onderdelen beschreven die kunnen worden gebruikt met de functie Dynamisch bijwerken:
- opdrachten ::= opdracht { “;” statement }
- opdracht ::= insert-opdracht | update-opdracht| delete-opdracht | begin_transaction-opdracht | commit_transaction-opdracht
- insert-opdracht ::= "INSERT" "INTO" ("*" | tabelnaam) veldenlijst "VALUES" waardenlijst {"," value_list} ["KEY" ["AUTO" | (" (" veldenlijst ")")] ["REPLACE" (["WITH" "ONE"] | "EACH") ]]
- update-opdracht::= "UPDATE" ("*" | tabelnaam) set-clausule {"," | set_clause} "WHERE" voorwaarde ["AUTO" "INSERT"]
- delete-opdracht ::= "DELETE" "FROM" ("*" | tabelnaam] "WHERE" voorwaarde
- opdracht_begin-transactie ::= "BEGIN" ["TRANSACTION" | "TRAN"] [transactienaam]
- opdracht_commit-transactie ::= "COMMIT" ["TRANSACTION" | "TRAN"] [transactienaam]
- tabelnaam ::= ID | naam_tussen_aanhalingstekens
- veldenlijst ::= "(" veldnaam {"," field_name} ")"
- waardenlijst ::= "("waarde {"," value} ")"
- set-clausule ::= "SET" veldnaam "=" willekeurige_geldige_niet-geaggregeerde_qlikview-uitdrukking
- veldnaam ::= ID | tekenreeks tussen aanhalingstekens
- waarde ::= ID | willekeurig_qlikview-getal | tekenreeks tussen aanhalingstekens
- voowaarde ::= willekeurige_geldige_niet-geaggregeerde_qlikview-uitdrukking
- ID ::= willekeurige_qlikview-ID
- tekenreeks_tussen_aanhalingstekens ::= "[" [^]]+ "]"
Voorbeeld:
UPDATE AbcTable SET Discount = 123 WHERE AbcField=1
Informatie Als u deze functie wilt gebruiken, moet Dynamisch bijwerken zowel zijn toegestaan in het document als op de server.
Voorbeelden van documentkoppeling
U kunt QlikView-document openen gebruiken om een documentkoppeling te maken.
De volgende instellingen kunnen worden toegepast:
-
Status overbrengen: De selecties van het oorspronkelijke document naar het doeldocument overbrengen. De selecties in het doeldocument worden eerst gewist.
-
Status op huidig toepassen: De selecties van het doeldocument behouden en de selecties van het oorspronkelijke document daar bovenop toe te passen.
Informatie Gebruik van Status op huidig toepassen kan onverwachte resultaten opleveren als de selecties in de twee documenten strijdig met elkaar zijn. -
In hetzelfde venster openen: Het nieuwe document in hetzelfde browsertabblad openen als bij het gebruik van de AJAX ZFC-client.
InformatieDe actie QlikView-document openen wordt niet ondersteund voor niet-domeingebruikers bij gebruik van de QlikView plug-In.
QlikView-documenten: De extensie van het doelbestand moet worden aangegeven. Relatieve paden voor het navigeren van het ene QlikView-document naar het andere worden in alle clients ondersteund, mits de gekoppelde documenten in dezelfde mapstructuur (mount) worden opgeslagen.
De volgende voorbeelden laten zien hoe u het bestandspad naar het doelbestand schrijft:
Voorbeeld: Bestand bevindt zich in dezelfde mapstructuur (dezelfde mount).
-
Als het doelbestand zich in dezelfde map bevindt:
DestinationDoc.qvw -
Als het doelbestand zich in een submap bevindt:
SubFolder/DestinationDoc.qvw -
Als het doelbestand zich in een bovenliggende map bevindt:
../DestinationDoc.qvw -
Als het doelbestand zich in een bovenliggende en parallelle map bevindt:
../ParallelFolder/DestinationDoc.qvw
Voorbeeld: Bestand bevindt zich in een andere mapstructuur (andere mount). Het relatieve pad tussen verschillende mapstructuren wordt alleen in de Ajax-client ondersteund.
-
Als het doelbestand zich in een andere mapstructuur bevindt:
../DifferentMount/DestinationDoc.qvw
Voorbeeld: Het koppelingspad gebruiken om een QlikView-document aan te wijzen. Het pad naar gekoppelde mappen instellen wordt alleen in de Ajax-client ondersteund.
-
Als het doelbestand zich in dezelfde gekoppelde map bevindt:
\Mount\DestinationDoc.qvw -
Als het doelbestand zich in een andere gekoppelde map bevindt:
\DifferentMount\DestinationDoc.qvwInformatieDocumentkoppeling met gekoppelde mappen werkt niet in combinatie met de QlikView plug-In.
Voorbeeld: Het absolute pad gebruiken om een QlikView-document aan te wijzen Het gebruik van absolute paden voor documentkoppeling wordt in de Ajax-client en in QlikView Desktop ondersteund.
-
Het absolute pad naar de lokale hoofdmap of mapstructuur:
C:\...\DestinationDoc.qvw -
Het absolute pad naar een netwerkshare:
\\SharedStorage\...\DestinationDoc.qvw
QlikView-apps in de Qlik Sense Cloud-hub: u hebt de AppId nodig, niet het pad. Apps moeten worden verwijderd en bijgewerkt in QlikView Desktop. De AppId bevindt zich in de URL als de app is geopend in de hub.
Voorbeeld
Als de URL als volgt is: https://qcs.us.qlikcloud.com/qv/opendoc.htm?document=1cc71b323f172f93a8121ce1456cdg. Dan is de AppId: 1cc71b323f172f93a8121ce1456cdg.
Er zijn enkele beperkingen in het gedrag van bepaalde reactieveroorzakers voor macro's als u met documenten werkt op QlikView Server.
Dialoogvenster Actie instellingen exporteren
Selectie
In deze groep geeft u op welke velden moeten worden geëxporteerd.
Optie | Beschrijving |
---|---|
Velden | In het vak Velden wordt een lijst met beschikbare velden weergegeven. |
Regels exporteren | In dit vak worden de velden weergegeven die u hebt geselecteerd om te exporteren. De velden waarvoor u een meervoudige waarde hebt toegestaan, zijn aangegeven met een sterretje. |
Toevoegen > | Hiermee voegt u velden toe aan het vak Regels exporteren. |
< Verwijderen | Hiermee verwijdert u velden uit het vak Regels exporteren. |
Naar boven | Hiermee wordt het geselecteerde veld een plaats naar boven (naar links in de exporttabel) verschoven. |
Naar beneden | Hiermee wordt het geselecteerde veld een plaats naar beneden (naar rechts in de exporttabel) verschoven. |
Meervoudige waarde (*) | Als u een veld in het vak Regels exporteren selecteert en deze optie inschakelt, staat u toe dat het veld een meervoudige waarde heeft in de exportlijst. |
Exporteren naar
In deze groep kiest u of u de waarden naar een bestand of naar het Klembord wilt kopiëren.
Optie | Beschrijving |
---|---|
Bestand |
Als u exporteert naar een bestand, moet u dit selectievakje inschakelen en de bestandsnaam invoeren. Als u geen bestandsnaam opgeeft, worden de waarden naar het Klembord geëxporteerd. De bestandsnaam kan ook worden ingevoerd als berekende formule. |
Bladeren | Hiermee opent u het dialoogvenster Bestand exporteren, waarin u kunt bladeren naar een bestand waarnaar u de waarden wilt exporteren. |
Klembord | Standaardinstelling. Als u boven geen bestandsnaam hebt opgegeven, worden de waarden naar het Klembord geëxporteerd. |
Veldselecties | Als deze optie is ingeschakeld, worden, voor elk geselecteerd veld, alle mogelijke veldwaarden in een rij in het exportbestand geplaatst, gescheiden door tabs. |
Veldnamen meenemen | Als deze optie is ingeschakeld, worden de veldnamen aan het begin van de regel geplaatst (als Veldselecties is geselecteerd), of in de eerste record (als Records is geselecteerd). |
Records | Als deze optie is ingeschakeld, wordt elk geselecteerd veld in een kolom in het exportbestand geplaatst, gescheiden door tabs. |
Toevoegen aan bestaand bestand | Als deze optie is ingeschakeld, worden de exportgegevens aan het exportbestand toegevoegd, als het bestand al bestaat. Bij het toevoegen aan een bestaand bestand worden labels niet geëxporteerd. Als het exportbestand niet bestaat, heeft deze optie geen betekenis. |
Getalnotatie
Het is mogelijk dat bepaalde andere programma's moeite hebben met het correct verwerken van getallen met getalnotatie. QlikView biedt drie mogelijkheden voor getalnotatie van numerieke gegevens die worden geëxporteerd naar bestanden of het Klembord.
Nieuwe exportknoppen worden automatisch ingesteld volgens de standaardinstelling op de pagina Gebruikersvoorkeuren: Pagina Exporteren. Deze instelling kan echter voor elke exportknop afzonderlijk worden gewijzigd.
- Volledige opmaak: Hiermee wordt aan QlikView de opdracht gegeven numerieke gegevens te exporteren met volledige getalnotatie, precies zoals die worden getoond in de werkbladobjecten van het document.
- Geen scheidingsteken voor duizendtallen: Het scheidingsteken voor duizendtallen wordt uit de numerieke gegevens verwijderd.
- Geen opmaak: Hiermee worden alle getalnotaties uit de gegevens verwijderd en de ruwe getallen geëxporteerd. Het decimaalscheidingsteken wordt gedefinieerd in de systeeminstellingen (Configuratiescherm).
Er zijn enkele beperkingen in het gedrag van bepaalde reactieveroorzakers voor macro's als u met documenten werkt op QlikView Server.
Lettertype
Hier kunt u opties instellen voor Lettertype, Tekenstijl en Punten van het lettertype voor het object.
U kunt het lettertype instellen voor elk afzonderlijk object (Eigenschappen object: Lettertype), of alle objecten in een document (Toepassen op objecten op Documenteigenschappen: Lettertype).
Verder kunt u de standaard documentlettertypen voor nieuwe objecten instellen op Documenteigenschappen: Lettertype. Er zijn twee standaard lettertypen:
- Het eerste standaard lettertype (Keuzelijsten, Grafieken enz.) wordt gebruikt voor de meeste objecten, zoals keuzelijsten en grafieken.
- Het tweede standaard lettertype (Tekstobjecten en -knoppen) wordt gebruikt voor knoppen en tekstvakken, waarvoor meestal een groter lettertype nodig is.
Ten slotte kunt u de standaard lettertypen voor nieuwe documenten instellen op Gebruikersvoorkeuren: Lettertype.
Voor grafieken, knoppen en tekstobjecten (behalve zoekobjecten) kunt u ook een kleur opgeven. De kleur kan vast zijn of dynamisch worden berekend aan de hand van een uitdrukking. De uitdrukking moet een geldige kleurrepresentatie opleveren. Hiertoe kunt u de kleurfuncties gebruiken. Als het resultaat van de uitdrukking geen geldige kleurweergave oplevert, wordt standaard zwart gebruikt als kleur voor het lettertype.
Aanvullende instellingen zijn:
- Slagschaduw: Als u deze optie inschakelt, wordt een slagschaduw aan de tekst toegevoegd.
- Onderstrepen: Als u deze optie inschakelt, wordt de tekst onderstreept.
Een voorbeeld van het geselecteerde lettertype is te zien in het voorbeeldvenster.
Opmaak
Een opmaakinstelling is alleen van toepassing op het huidige object als u werkt via de eigenschappenpagina voor een object.
Een opmaakinstelling is van toepassing op alle objecten van een of meer opgegeven typen in het document als u werkt via de eigenschappenpagina voor het document.
Randen gebruiken
Als u deze optie inschakelt, kunt u een rand om het object maken. U kunt het soort rand opgeven door een optie te kiezen in het vervolgkeuzemenu.
- Schaduwintensiteit: Met de vervolgkeuzelijst Schaduwintensiteit kunt u de intensiteit instellen van de schaduw rond de werkbladobjecten. Ook kunt u Geen schaduw kiezen.
- Randstijl: De volgende vooraf gedefinieerde randtypen zijn beschikbaar:
- Ononderbroken: Een ononderbroken rand in één kleur.
- Verlaagd: Met deze rand lijkt het werkbladobject te zijn verlaagd ten opzichte van de achtergrond.
- Verhoogd: Met deze rand lijkt het werkbladobject te zijn verhoogd ten opzichte van de achtergrond.
- Omrand: Met deze rand lijkt het werkbladobject te zijn ingelijst.
- Randbreedte: Deze optie is beschikbaar voor alle randtypen. De breedte kan worden opgegeven in mm, cm, inches (", inch), pixels (px, pxl, pixel), punten (pt, pts, point) of docunits (du, docunit).
- Kleur: Met deze knop opent u een dialoogvenster, waarin u voor alle randtypen een geschikte basiskleur uit het kleurenpalet kunt kiezen.
- Regenboog: Hiermee kunt u voor alle randtypen een regenboogeffect creëren. De regenboog wordt aan de bovenkant van het object vanuit de basiskleur opgebouwd.
Als u Vereenvoudigd hebt gekozen voor Opmaakmodus in Documenteigenschappen: Algemeen, kunt u geen randtype instellen. Dan worden alleen de vervolgkeuzelijst Schaduwintensiteit en de instelling Randbreedte aangeboden.
Afgeronde hoeken
In de groep Afgeronde hoeken kunt u instellingen opgeven voor de algemene vorm van het object. Met behulp van deze instellingen kunt u objecten weergeven met ronde of ellipsvormige hoeken tot superellipsvormig en rechthoekig. Afgeronde hoeken is alleen beschikbaar als u Geavanceerd als Opmaakmodus hebt geselecteerd in Documenteigenschappen: Algemeen.
- Afgeronde hoeken: Schakel deze optie in om de opties voor afgeronde hoeken beschikbaar te maken.
- Hoeken: Hoeken waarvoor de optie niet is ingeschakeld, krijgen een rechte hoek.
- Hoekigheid: Een variabel nummer tussen 2 en 100, waarbij 100 een rechthoek definieert met perfect vierkante hoeken en 2 met een perfecte ellipsvorm (een cirkel met een aspectverhouding van 1:1). Een hoekigheid tussen 2 en 5 is doorgaans optimaal voor afgeronde hoeken.
- Hoekradius: Hier geeft u de radius van de hoeken op, als vaste afstand (Vast) of als percentage van het totale kwadrant (Relatief (%)). Met deze instelling bepaalt u de mate waarin de hoeken worden beïnvloed door de onderliggende algemene vorm die bij Hoekigheid is ingesteld. De afstand kan worden opgegeven in mm, cm, inches (", inch), pixels (px, pxl, pixel), punten (pt, pts, point) of docunits (du, docunit).
Laag
In de groep Laag kunt u aan het object één van de drie werkbladlagen toekennen:
- Onderste: Een object met de laageigenschap Onderste kan nooit objecten in de lagen Normaal en Bovenste bedekken. Het kan alleen boven andere objecten in de laag Onderste worden geplaatst.
- Normaal: Bij aanmaak worden objecten standaard in de normale (middelste) laag geplaatst. Een object met de laageigenschap Normaal kan nooit worden bedekt door objecten in de laag Onderste en kan zelf nooit objecten in de laag Bovenste bedekken.
- Bovenste: Een object in de laag Bovenste kan nooit worden bedekt door objecten in de lagen Normaal en Onderste. Alleen andere objecten in de laag Bovenste kunnen erboven worden geplaatst.
- Aangepast: De lagen Bovenste, Normaal en Onderste komen overeen met respectievelijk de interne laagnummers 1, 0 en -1. Alle waarden tussen -128 en 127 worden echter geaccepteerd. Kies deze optie als u een zelfgekozen waarde binnen dit bereik wilt opgeven.
Thema-editor...
Hiermee opent u de wizard Thema's waarin u een nieuw opmaakthema kunt maken.
Thema toepassen...
U kunt een opmaakthema toepassen op het object, werkblad of document.
Tonen
In de groep Tonen kunt u een voorwaarde aangeven waaronder het object wordt getoond:
- Altijd: Het werkbladobject wordt altijd getoond.
- Voorwaardelijk: Het werkbladobject wordt getoond of verborgen, afhankelijk van een voorwaardelijke uitdrukking die voortdurend wordt geëvalueerd, bijvoorbeeld op basis van gemaakte selecties etc. Het werkbladobject wordt alleen verborgen als de voorwaarde FALSE retourneert.
Gebruikers met beheerdersbevoegdheden voor het document kunnen alle voorwaarden voor tonen opheffen met behulp van de optie Alle werkbladen en objecten tonen in Documenteigenschappen: Beveiliging. Deze functionaliteit kan worden in- of uitgeschakeld door op Ctrl+Shift+S te drukken.
Opties
In de groep Opties kunt u de mogelijkheid tot het wijziging van positie of grootte van het werkbladobject uitschakelen. De instellingen in deze groep zijn alleen van toepassing als de bijbehorende selectievakjes zijn ingeschakeld in Documenteigenschappen: Opmaak en Werkbladeigenschappen: Beveiliging.
- Positie/grootte wijzigen toestaan: Als deze optie is uitgeschakeld, kan niet langer de positie of de grootte van een werkbladobject worden gewijzigd.
- Kopiëren/klonen toestaan: Als deze optie is uitgeschakeld, kan niet langer een kopie van het werkbladobject worden gemaakt.
- Info toestaan: Wanneer de functie info in gebruik is, wordt een infopictogram weergegeven in de venstertitelbalk wanneer aan een veldwaarde informatie is gekoppeld. Als u geen infopictogram wilt weergeven in de titelbalk, kunt u deze optie uitschakelen.
Info - Omvang in gegevens: In principe worden de randen van alle tabelobjecten in QlikView verkleind als de tabel door bepaalde selecties kleiner wordt dan de ruimte die eraan toegewezen is. Als u deze optie uitschakelt, wordt deze automatische formaataanpassing uitgeschakeld en wordt de overtollige ruimte leeg gelaten.
Schuifbalken
Verschillende opties voor het wijzigen van de opmaak van schuifbalken vindt u in de groep Schuifbalken:
- Schuifpositie behouden: Als deze instelling is ingeschakeld, behoudt QlikView zo mogelijk de schuifpositie van tabellen en grafieken met een schuifbalk wanneer een selectie wordt gemaakt in een ander object. De instelling moet ook worden ingeschakeld in Gebruikersvoorkeuren: Objecten. De schuifpositie blijft niet bewaard als u het document sluit.
- Schuifknoppen: Hier stelt u de kleur van de schuifknoppen in. Selecteer een kleur door op de knop te klikken. Middelgrijze kleuren zijn overigens zeer geschikt voor schuifbalken. Beide kunt u instellen als effen kleur of als kleurovergang in het dialoogvenster Kleurgebied. U opent dit venster door te klikken op de betreffende knop.
- Achtergrond schuiven: Hier stelt u de achtergrondkleur van de schuifbalken in. Selecteer een kleur door op de knop te klikken.
- Schuifbalkbreedte: Deze instelling wordt toegepast op de breedte en de relatieve grootte van de schuifbalksymbolen.
- Schuifstijl: Hier stelt u de stijl van de schuifbalken in. Selecteer een stijl in de vervolgkeuzelijst. De schuifstijl Klassiek komt overeen met de schuifbalkstijl in QlikView 4/5. De schuifstijl Standaard is moderner. De derde stijl is Licht. Deze heeft een dunnere, lichtere balk.
De schuifbalkstijl is alleen zichtbaar als de Opmaakmodus is ingesteld op Geavanceerd. U vindt deze instelling door het vervolgkeuzemenu Instellingen te openen, Documenteigenschappen te selecteren en naar het tabblad Algemeen te gaan.
- Toepassen op...: Hiermee opent u het dialoogvenster Eigenschappen titelbalk en rand, waarin u kunt instellen waarop de eigenschappen moeten worden toegepast die u instelt op de pagina Opmaak.
Titelbalk
Een titelbalkinstelling is alleen van toepassing op het huidige object als u werkt via de pagina Objecteigenschappen.
Een titelbalkinstelling is van toepassing op alle objecten van een of meer opgegeven typen in het document als u werkt via de pagina Documenteigenschappen.
Geef op de pagina Titelbalk opmaakopties op die volledig afwijken van de algemene opmaak van het object.
- Titelbalk tonen: Als deze optie is ingeschakeld, wordt aan de bovenkant van elk werkbladobject een titelbalk weergegeven. De titelbalk is standaard ingeschakeld bij keuzelijsten en andere objecten met een vak, en uitgeschakeld bij knoppen, tekstobjecten en lijnen/pijlen.
- Titeltekst: In het tekstvak kunt u een titel invoeren die op de titelbalk van het object wordt weergegeven. Gebruik de knop Lettertype... om het lettertype van de titelbalk te wijzigen.
U kunt voor elke status van de titelbalk een verschillende kleur instellen. De instellingen voor Actieve kleuren en Inactieve kleuren kunnen onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd.
Klik op de knop Achtergrondkleur of Tekstkleur om het dialoogvenster Kleurgebied te openen. De achtergrondkleur kan worden gedefinieerd als een effen kleur of een kleurovergang in het dialoogvenster Kleurgebied. Voor Tekstkleur kan een vaste of een berekende kleur worden gedefinieerd met behulp van kleurfuncties.
- Tekstterugloop: Als deze optie is ingeschakeld, wordt de titel weergegeven op twee of meer regels.
- Titelbalkhoogte (regels): U stelt het aantal titelbalkregels in dit tekstvak in.
U kunt de exacte grootte en positie van een normaal of geminimaliseerd QlikView-object bepalen en aanpassen met de instellingen voor grootte en positie. Deze instellingen worden gemeten in pixels:
- X-pos.: Hiermee stelt u de horizontale positie van de linkerzijde van het werkbladobject in ten opzichte van de linkerrand van het werkblad.
- Y-pos.: Hiermee stelt u de verticale positie van de bovenzijde van het werkbladobject in ten opzichte van de bovenrand van het werkblad.
- Breedte: Hiermee stelt u de breedte van het QlikView-werkbladobject in.
- Hoogte: Hiermee stelt u de hoogte van het QlikView-werkbladobject in.
U kunt de positie van de titelbalk wijzigen met de opties voor Titelbalkuitlijning:
- Horizontaal: Het label kan horizontaal worden uitgelijnd: Links, Centreren of Rechts binnen het titelbalkgebied.
- Verticaal: Het label kan verticaal worden uitgelijnd: Boven, Centreren of Onder binnen het titelbalkgebied.
Speciale pictogrammen
Veel opdrachten in het objectmenu van werkbladobjecten kunnen ook als pictogrammen op de titelbalk worden weergegeven. Selecteer de opdrachten die als pictogrammen moeten worden weergeven door de selectievakjes links van de betreffende opdrachten in de lijst in te schakelen.
- Minimaliseren toestaan: Als deze optie is ingeschakeld, wordt een pictogram voor minimaliseren weergegeven in de venstertitelbalk van het werkbladobject, op voorwaarde dat het object geminimaliseerd kan worden. Ook kan het object worden geminimaliseerd door op de titelbalk te dubbelklikken.
- Automatisch minimaliseren: Deze optie is beschikbaar als Minimaliseren toestaan is ingeschakeld. Wanneer Automatisch minimaliseren is ingeschakeld voor diverse objecten op hetzelfde werkblad, worden ze telkens allemaal op één na automatisch geminimaliseerd. Dit is bijvoorbeeld nuttig als u verschillende grafieken in hetzelfde werkbladgebied afwisselend wilt weergeven.
- Maximaliseren toestaan: Als deze optie is ingeschakeld, wordt een pictogram voor maximaliseren weergegeven in de venstertitelbalk van het werkbladobject, op voorwaarde dat het object gemaximaliseerd kan worden. Ook kan het object worden gemaximaliseerd door op de titelbalk te dubbelklikken. Als zowel Minimaliseren toestaan als Maximaliseren toestaan zijn ingeschakeld, wordt bij dubbelklikken het object geminimaliseerd.
- Help-tekst: Hier kunt u een Help-tekst invoeren voor weergave in een pop-upvenster. De Help-tekst kan worden opgegeven als berekende formule. Deze optie is niet beschikbaar op documentniveau. Klik op de knop ... om het dialoogvenster Uitdrukking bewerken te openen. Hierin kunt u lange formules eenvoudiger bewerken.
Uitdrukkingssyntaxis voor berekende formulesU kunt bijvoorbeeld een omschrijving invoeren van het werkbladobject. Een Help-pictogram wordt toegevoegd aan de venstertitelbalk van het object. Wanneer de muisaanwijzer over het pictogram beweegt, wordt de tekst in een pop-upvenster weergegeven.