Doorgeven van NULL-waarden in uitdrukkingen
NULL-waarden worden in een uitdrukking doorgegeven volgens een aantal logische regels.
Functies
De algemene regel is dat een functie NULL retourneert als de parameters buiten het gedefinieerde bereik van een functie vallen.
Voorbeeld:
- asin(2) retourneert NULL
- log(-5) retourneert NULL
- round(A,0) retourneert NULL
Als gevolg van het bovenstaande retourneert een functie in het algemeen NULL wanneer een willekeurige parameter in de uitdrukking NULL is.
Voorbeeld:
- sin(NULL) retourneert NULL
- chr(NULL) retourneert NULL
- if(NULL, A, B) retourneert B
- if(True, NULL, A) retourneert NULL
- if(True, A, NULL) retourneert A
Uitzonderingen op de tweede regel zijn logische functies die een bepaald type testen.
Voorbeeld:
- isnull(NULL) retourneert True (-1)
- isnum(NULL) retourneert False (0)
Rekenkundige operatoren en tekenreeksoperatoren
Als NULL wordt aangetroffen aan een van de kanten van deze operatoren wordt NULL geretourneerd.
Voorbeeld:
- A + NULL retourneert NULL
- A - NULL retourneert NULL
- A / NULL retourneert NULL
- A * NULL retourneert NULL
- NULL / A retourneert NULL
- 0 / NULL retourneert NULL
- 0 * NULL retourneert NULL
- A & NULL retourneert A
Relationele operatoren
Als NULL wordt aangetroffen aan een van de kanten van een relationele operator, zijn er speciale regels van toepassing.
Voorbeeld:
- NULL rel.op NULL retourneert NULL
- A <> NULL retourneert True (-1)
- A < NULL retourneert False (0)
- A <= NULL retourneert False (0)
- A = NULL retourneert False (0)
- A >= retourneert False (0)
- A > NULL retourneert False (0)