Vak Huidige selecties
In het huidige selecties object worden selecties getoond op veldnaam en veldwaarde. Met dit hulpmiddel wordt dezelfde informatie weergegeven als in het zwevende venster met huidige selecties, alleen wordt dit direct op het werkblad geplaatst, net als elk ander werkbladobject. De indicators worden gebruikt om onderscheid te maken tussen geselecteerde en vergrendelde waarden.
Als u met de rechtermuisknop op een vak met huidige selecties klikt, wordt het menu Vak Huidige selecties: Object weergegeven. Dit menu kan ook worden geopend vanuit het menu Object als het huidige selecties object het actieve object is.
Meer informatie
Menu Object
Het menu Object wordt geopend door met de rechtermuisknop op het object te klikken. Dit menu bevat de volgende opdrachten:
Eigenschappen...
Hiermee wordt het dialoogvenster Eigenschappen Huidige selecties object geopend, waarin een aantal parameters kan worden ingesteld.
Opmerkingen
Hiermee kunt u opmerkingen maken en uitwisselen over het huidige object.
Volgorde
Dit submenu is alleen beschikbaar als de opdracht Ontwerpraster van het menu Beeld is geactiveerd of als de optie Altijd opmaakmenu-opdrachten tonen onder Gebruikersvoorkeuren: Ontwerp is ingeschakeld. Het menu bevat vier opdrachten voor het instellen van de opmaaklaag van de werkbladobjecten. Geldige laagnummers zijn -128 tot en met 127.
- Naar bovenste laag: Hiermee stelt u de opmaaklaag van het object in op de hoogste waarde die momenteel wordt gebruikt door een werkbladobject op het huidige werkblad.
- Naar onderste laag: Hiermee stelt u de opmaaklaag van het object in op de laagste waarde die momenteel wordt gebruikt door een werkbladobject op het huidige werkblad.
- Een laag hoger: Hiermee verhoogt u het nummer van de opmaaklaag van het werkbladobject met één. De maximumwaarde is 127.
- Een laag terug: Hiermee verlaagt u het nummer van de opmaaklaag van het werkbladobject met één. De laagste waarde is -128.
Ontkoppelen
Aan de grafiektitel wordt de tekst ''(ontkoppeld)'' toegevoegd. De grafiek wordt niet langer bijgewerkt als er selecties in het document worden opgegeven (maar er kunnen wel nog steeds selecties via de grafiek worden gemaakt). De opdracht is alleen beschikbaar als de grafiek is gekoppeld. Door een kopie te maken van een grafiek en deze te ontkoppelen, kunt u een directe vergelijking maken tussen de kopie en het origineel.
Bijvoegen
Hiermee koppelt u een ontkoppelde grafiek. De grafiek wordt dynamisch gekoppeld aan de gegevens. De opdracht is alleen beschikbaar als de grafiek is ontkoppeld.
Referentie instellen
Door deze optie te kiezen, stelt u een grafiekreferentie in. Dit betekent dat de grafiek wordt vastgelegd met de huidige selecties. Als u in het document nieuwe selecties opgeeft, blijft de referentieplot zichtbaar, gedimd op de achtergrond. Grafiekassen en dergelijke zullen worden aangepast, zodat ze altijd het maximum aantal achtergrondgegevens en de huidige gegevensset bevatten. De huidige gegevensset wordt altijd boven op de referentieplot getekend. Het is mogelijk dat enkele delen van de referentieplot minder goed zichtbaar zijn. De wijze waarop de achtergrond wordt gedimd, kan worden geregeld met de instelling Referentiemodus op de pagina Grafiekeigenschappen: Algemeen. De weergave van referentiegrafiekplots is alleen mogelijk voor sommige grafieksoorten, zoals staafgrafieken, lijngrafieken, combinatiegrafieken, radargrafieken, spreidingsgrafieken, rastergrafieken en metergrafieken met wijzers. Het is niet mogelijk is om een referentie in te stellen voor een grafiek die een drilldowngroep of cyclische groep bevat. De referentie gaat verloren als het document wordt gesloten en als gegevens opnieuw worden geladen. Het maximale aantal objecten dat kan worden opgenomen bij gebruik van de optie Referentie instellen is 500.
Referentie wissen
Deze opdracht wordt vervangen door de opdracht Referentie instellen als een referentie is ingesteld. Als u deze opdracht kiest, wordt de eerder ingestelde referentie gewist en wordt de grafiek weer in de normale plotmodus weergegeven.
Klonen
Hiermee maakt u een identieke kopie van de grafiek. Als een ontkoppelde grafiek wordt gekloond, wordt de kloon gekoppeld.
Volgorde
Dit submenu is alleen beschikbaar als de opdracht Ontwerpraster van het menu Beeld is geactiveerd of als de optie Altijd opmaakmenu-opdrachten tonen onder Gebruikersvoorkeuren: Ontwerp is ingeschakeld. Het menu bevat vier opdrachten voor het instellen van de opmaaklaag van de werkbladobjecten. Geldige laagnummers zijn -128 tot en met 127.
- Naar bovenste laag: Hiermee stelt u de opmaaklaag van het object in op de hoogste waarde die momenteel wordt gebruikt door een werkbladobject op het huidige werkblad.
- Naar onderste laag: Hiermee stelt u de opmaaklaag van het object in op de laagste waarde die momenteel wordt gebruikt door een werkbladobject op het huidige werkblad.
- Een laag hoger: Hiermee verhoogt u het nummer van de opmaaklaag van het werkbladobject met één. De maximumwaarde is 127.
- Een laag terug: Hiermee verlaagt u het nummer van de opmaaklaag van het werkbladobject met één. De laagste waarde is -128.
Selecteer mogelijke waarden
Alle niet-uitgesloten waarden van het veld worden geselecteerd.
Uitgesloten waarden selecteren
Alle uitgesloten waarden van het veld worden geselecteerd.
Alles selecteren
Alle waarden van het veld worden geselecteerd.
Wissen
Alle huidige selectiewaarden van het veld worden gewist.
Selectie in andere velden opheffen
De selecties in alle andere werkbladobjecten wissen, inclusief selecties in andere velden van het huidige selectievak, terwijl selecties in dit specifieke veld van het huidige selectievak behouden blijven.
Vergrendelen
De vergrendelde waarde(n) van het veld worden vergrendeld.
Ontgrendelen
De vergrendelde waarde(n) van het veld worden ontgrendeld.
Afdrukken...
Hiermee opent u het dialoogvenster Afdrukken waarin u de afdrukinstellingen kunt opgeven.
Afdrukken als PDF...
Hiermee wordt het dialoogvenster Afdrukken geopend waarin de printer Microsoft Naar PDF afdrukken al is geselecteerd. Nadat u op de knop Afdrukken hebt geklikt, wordt om een bestandsnaam voor het PDF-uitvoerbestand gevraagd. Deze opdracht is alleen beschikbaar als er een PDF-printer beschikbaar is op het systeem.
Waarden naar Excel kopiëren
De tekst wordt geëxporteerd naar Microsoft Excel, dat automatisch wordt gestart als het programma nog niet geopend is. De tekst verschijnt in de cellen van een nieuw Excel-werkblad. Voor deze functionaliteit moet Microsoft Excel 2007 of later op de computer zijn geïnstalleerd.
Exporteren...
Er wordt een dialoogvenster geopend waar u de inhoud van het huidige selecties object naar een bestand van uw keuze kunt exporteren. Het bestand kan in een van de volgende indelingen worden opgeslagen: Door komma gescheiden, Door puntkomma gescheiden, Door tab gescheiden, Hypertext (HTML), XML en Excel (xls of xlsx). De standaardindeling is *.qvo (QlikViewOutput), een door tabs gescheiden bestand.
Naar het Klembord kopiëren
Dit trapsgewijze menu bevat de verschillende kopieeropties voor het werkbladobject.
- Gegevens: Hiermee kopieert u de gegevens (selecties) in het geselecteerde vak met huidige selecties naar het Klembord.
- Celwaarde: Hiermee kopieert u de tekstwaarde van de cel in het vak met huidige selecties waarop met de rechtermuisknop wordt geklikt, naar het Klembord (bij het openen van het menu Object).
- Afbeelding: Hiermee kopieert u een afbeelding van het vak met huidige selecties naar het Klembord. Op de afbeelding zijn de titelbalk en randen van het object wel of niet opgenomen, afhankelijk van de instellingen op de pagina Exporteren van het dialoogvenster Gebruikersvoorkeuren.
- Object: Hiermee wordt het gehele werkbladobject naar het Klembord gekopieerd, waarna u dit elders in de opmaak kunt plakken, of in een ander document dat binnen het huidige exemplaar van QlikView is geopend.
Gekoppelde objecten
Er wordt een menu geopend met de volgende opdrachten voor gekoppelde objecten.
- Positie van gekoppelde objecten aanpassen: Alle gekoppelde objecten op alle werkbladen krijgen dezelfde positie en grootte als de gemarkeerde objecten.
- Koppeling van dit object opheffen/Koppeling van objecten opheffen: De koppeling tussen de objecten wordt verbroken, waardoor er verschillende objecten met verschillende object-ID's ontstaan.
Minimaliseren
Hiermee wordt het object verkleind tot een pictogram. Klikken op het pictogram op de titelbalk van het object (indien weergegeven) heeft hetzelfde effect. Deze opdracht is alleen beschikbaar als minimaliseren is toegestaan in het dialoogvenster Eigenschappen van het object op de pagina Titelbalk.
Maximaliseren
Het object wordt vergroot om het werkblad op te vullen. Klikken op het pictogram op de titelbalk van het object (indien weergegeven) heeft hetzelfde effect. Deze opdracht is alleen beschikbaar als maximaliseren is toegestaan in het dialoogvenster Eigenschappen van het object op de pagina Titelbalk.
Herstellen
Hiermee herstelt u het vorige formaat en de vorige locatie van een geminimaliseerd of gemaximaliseerd object. Dubbelklikken op het pictogram van een geminimaliseerd object of klikken op het pictogram op de titelbalk van het object (indien weergegeven) van een gemaximaliseerd object heeft hetzelfde effect. Deze opdracht is alleen beschikbaar voor geminimaliseerde of gemaximaliseerde objecten.
Help
Hiermee wordt de QlikView Help geopend.
Verwijderen
Hiermee wordt het geselecteerde werkbladobject van het werkblad verwijderd.
Algemeen
De pagina Eigenschappen Huidige selecties: Algemeen kan worden geopend door met de rechtermuisknop op een vak met huidige selecties te klikken en de opdracht Eigenschappen te kiezen in het zwevende menu. Hier kunt u de algemene parameters instellen van het huidige selectievak.
Eigenschap | Beschrijving |
---|---|
Titel |
De tekst die moet worden weergegeven in de titelbalk van het huidige selectievak. De titel kan ook worden gedefinieerd als een berekende formule. De tekst van het label wordt dan dynamisch bijgewerkt. Klik op de knop ... om het dialoogvenster Uitdrukking bewerken te openen. Hierin kunt u lange formules eenvoudiger bewerken. |
Alternatieve status |
Kies een van de beschikbare statussen in de lijst. De volgende alternatieve statussen zijn altijd beschikbaar.
|
Object-ID |
Deze ID wordt gebruikt voor macro's. Aan elk werkbladobject wordt een unieke ID toegewezen. Het is aan te bevelen in de ID alleen alfanumerieke tekens te gebruiken. Gekoppelde objecten hebben dezelfde object-ID. U kunt dit ID-nummer later bewerken. Bij huidige selectievakjes begint de ID met CS01. |
In de groep Weergegeven kolommen stelt u in of de status- en/of de waardekolommen worden weergegeven in het huidige selecties object.
- Status: Als u deze optie inschakelt, wordt de kolom Status met indicator toegevoegd aan het huidige selecties object.
- Waarden: Als u deze optie inschakelt, wordt de kolom Waarden met de geselecteerde veldwaarde toegevoegd aan het huidige selecties object.
- Vervolgkeuzelijst: Schakel deze instelling in om een pictogram voor een vervolgkeuzelijst weer te geven voor elk veld in het huidige selecties object. Dit maakt het mogelijk om selecties vanuit het object te wijzigen.
- Pictogrammen wissen: Als u deze optie inschakelt, wordt in elke rij in het huidige selectievak een klein wispictogram weergegeven. Door op dit wispictogram te klikken, wist u alle selecties in het veld. Er wordt geen wispictogram getoond voor vergrendelde velden.
- Pictogrammen vergrendelen/ontgrendelen: Als u deze optie inschakelt, wordt in elke rij in het huidige selecties object een klein vergrendel- of ontgrendelpictogram weergegeven. Door op dit pictogram te klikken, vergrendelt of ontgrendelt u alle selecties in het veld.
Door Kolomlabels gebruiken te selecteren, schakelt u de volgende instellingen in:
- Velden: Het label dat moet worden weergegeven boven de kolom Velden kan worden bewerkt in het tekstvak.
- Status: Het label dat moet worden weergegeven boven de kolom Status kan worden bewerkt in het tekstvak.
- Waarden: Het label dat moet worden weergegeven boven de kolom Waarden kan worden bewerkt in het tekstvak.
In de groep Kleur kunt u de kleuren bewerken van de verschillende onderdelen van het huidige selecties object.
- Achtergrondlabel: Hiermee definieert u de achtergrondkleur van de labelrij.
- Labeltekstkleur: Hiermee definieert u de tekstkleur van de labelrij.
- Tekstkleur: Hiermee definieert u de tekstkleur van het weergavegebied.
- Achtergrond: Hiermee opent u het dialoogvenster Achtergrondinstellingen.
Lettertype
Hier kunt u opties instellen voor Lettertype, Tekenstijl en Punten van het lettertype voor het object.
U kunt het lettertype instellen voor elk afzonderlijk object (Eigenschappen object: Lettertype), of alle objecten in een document (Toepassen op objecten op Documenteigenschappen: Lettertype).
Verder kunt u de standaard documentlettertypen voor nieuwe objecten instellen op Documenteigenschappen: Lettertype. Er zijn twee standaard lettertypen:
- Het eerste standaard lettertype (Keuzelijsten, Grafieken enz.) wordt gebruikt voor de meeste objecten, zoals keuzelijsten en grafieken.
- Het tweede standaard lettertype (Tekstobjecten en -knoppen) wordt gebruikt voor knoppen en tekstvakken, waarvoor meestal een groter lettertype nodig is.
Ten slotte kunt u de standaard lettertypen voor nieuwe documenten instellen op Gebruikersvoorkeuren: Lettertype.
Voor grafieken, knoppen en tekstobjecten (behalve zoekobjecten) kunt u ook een kleur opgeven. De kleur kan vast zijn of dynamisch worden berekend aan de hand van een uitdrukking. De uitdrukking moet een geldige kleurrepresentatie opleveren. Hiertoe kunt u de kleurfuncties gebruiken. Als het resultaat van de uitdrukking geen geldige kleurweergave oplevert, wordt standaard zwart gebruikt als kleur voor het lettertype.
Aanvullende instellingen zijn:
- Slagschaduw: Als u deze optie inschakelt, wordt een slagschaduw aan de tekst toegevoegd.
- Onderstrepen: Als u deze optie inschakelt, wordt de tekst onderstreept.
Een voorbeeld van het geselecteerde lettertype is te zien in het voorbeeldvenster.
Opmaak
Een opmaakinstelling is alleen van toepassing op het huidige object als u werkt via de eigenschappenpagina voor een object.
Een opmaakinstelling is van toepassing op alle objecten van een of meer opgegeven typen in het document als u werkt via de eigenschappenpagina voor het document.
Randen gebruiken
Als u deze optie inschakelt, kunt u een rand om het object maken. U kunt het soort rand opgeven door een optie te kiezen in het vervolgkeuzemenu.
- Schaduwintensiteit: Met de vervolgkeuzelijst Schaduwintensiteit kunt u de intensiteit instellen van de schaduw rond de werkbladobjecten. Ook kunt u Geen schaduw kiezen.
- Randstijl: De volgende vooraf gedefinieerde randtypen zijn beschikbaar:
- Ononderbroken: Een ononderbroken rand in één kleur.
- Verlaagd: Met deze rand lijkt het werkbladobject te zijn verlaagd ten opzichte van de achtergrond.
- Verhoogd: Met deze rand lijkt het werkbladobject te zijn verhoogd ten opzichte van de achtergrond.
- Omrand: Met deze rand lijkt het werkbladobject te zijn ingelijst.
- Randbreedte: Deze optie is beschikbaar voor alle randtypen. De breedte kan worden opgegeven in mm, cm, inches (", inch), pixels (px, pxl, pixel), punten (pt, pts, point) of docunits (du, docunit).
- Kleur: Met deze knop opent u een dialoogvenster, waarin u voor alle randtypen een geschikte basiskleur uit het kleurenpalet kunt kiezen.
- Regenboog: Hiermee kunt u voor alle randtypen een regenboogeffect creëren. De regenboog wordt aan de bovenkant van het object vanuit de basiskleur opgebouwd.
Als u Vereenvoudigd hebt gekozen voor Opmaakmodus in Documenteigenschappen: Algemeen, kunt u geen randtype instellen. Dan worden alleen de vervolgkeuzelijst Schaduwintensiteit en de instelling Randbreedte aangeboden.
Afgeronde hoeken
In de groep Afgeronde hoeken kunt u instellingen opgeven voor de algemene vorm van het object. Met behulp van deze instellingen kunt u objecten weergeven met ronde of ellipsvormige hoeken tot superellipsvormig en rechthoekig. Afgeronde hoeken is alleen beschikbaar als u Geavanceerd als Opmaakmodus hebt geselecteerd in Documenteigenschappen: Algemeen.
- Afgeronde hoeken: Schakel deze optie in om de opties voor afgeronde hoeken beschikbaar te maken.
- Hoeken: Hoeken waarvoor de optie niet is ingeschakeld, krijgen een rechte hoek.
- Hoekigheid: Een variabel nummer tussen 2 en 100, waarbij 100 een rechthoek definieert met perfect vierkante hoeken en 2 met een perfecte ellipsvorm (een cirkel met een aspectverhouding van 1:1). Een hoekigheid tussen 2 en 5 is doorgaans optimaal voor afgeronde hoeken.
- Hoekradius: Hier geeft u de radius van de hoeken op, als vaste afstand (Vast) of als percentage van het totale kwadrant (Relatief (%)). Met deze instelling bepaalt u de mate waarin de hoeken worden beïnvloed door de onderliggende algemene vorm die bij Hoekigheid is ingesteld. De afstand kan worden opgegeven in mm, cm, inches (", inch), pixels (px, pxl, pixel), punten (pt, pts, point) of docunits (du, docunit).
Laag
In de groep Laag kunt u aan het object één van de drie werkbladlagen toekennen:
- Onderste: Een object met de laageigenschap Onderste kan nooit objecten in de lagen Normaal en Bovenste bedekken. Het kan alleen boven andere objecten in de laag Onderste worden geplaatst.
- Normaal: Bij aanmaak worden objecten standaard in de normale (middelste) laag geplaatst. Een object met de laageigenschap Normaal kan nooit worden bedekt door objecten in de laag Onderste en kan zelf nooit objecten in de laag Bovenste bedekken.
- Bovenste: Een object in de laag Bovenste kan nooit worden bedekt door objecten in de lagen Normaal en Onderste. Alleen andere objecten in de laag Bovenste kunnen erboven worden geplaatst.
- Aangepast: De lagen Bovenste, Normaal en Onderste komen overeen met respectievelijk de interne laagnummers 1, 0 en -1. Alle waarden tussen -128 en 127 worden echter geaccepteerd. Kies deze optie als u een zelfgekozen waarde binnen dit bereik wilt opgeven.
Thema-editor...
Hiermee opent u de wizard Thema's waarin u een nieuw opmaakthema kunt maken.
Thema toepassen...
U kunt een opmaakthema toepassen op het object, werkblad of document.
Tonen
In de groep Tonen kunt u een voorwaarde aangeven waaronder het object wordt getoond:
- Altijd: Het werkbladobject wordt altijd getoond.
- Voorwaardelijk: Het werkbladobject wordt getoond of verborgen, afhankelijk van een voorwaardelijke uitdrukking die voortdurend wordt geëvalueerd, bijvoorbeeld op basis van gemaakte selecties etc. Het werkbladobject wordt alleen verborgen als de voorwaarde FALSE retourneert.
Gebruikers met beheerdersbevoegdheden voor het document kunnen alle voorwaarden voor tonen opheffen met behulp van de optie Alle werkbladen en objecten tonen in Documenteigenschappen: Beveiliging. Deze functionaliteit kan worden in- of uitgeschakeld door op Ctrl+Shift+S te drukken.
Opties
In de groep Opties kunt u de mogelijkheid tot het wijziging van positie of grootte van het werkbladobject uitschakelen. De instellingen in deze groep zijn alleen van toepassing als de bijbehorende selectievakjes zijn ingeschakeld in Documenteigenschappen: Opmaak en Werkbladeigenschappen: Beveiliging.
- Positie/grootte wijzigen toestaan: Als deze optie is uitgeschakeld, kan niet langer de positie of de grootte van een werkbladobject worden gewijzigd.
- Kopiëren/klonen toestaan: Als deze optie is uitgeschakeld, kan niet langer een kopie van het werkbladobject worden gemaakt.
- Info toestaan: Wanneer de functie info in gebruik is, wordt een infopictogram weergegeven in de venstertitelbalk wanneer aan een veldwaarde informatie is gekoppeld. Als u geen infopictogram wilt weergeven in de titelbalk, kunt u deze optie uitschakelen.
Info - Omvang in gegevens: In principe worden de randen van alle tabelobjecten in QlikView verkleind als de tabel door bepaalde selecties kleiner wordt dan de ruimte die eraan toegewezen is. Als u deze optie uitschakelt, wordt deze automatische formaataanpassing uitgeschakeld en wordt de overtollige ruimte leeg gelaten.
Schuifbalken
Verschillende opties voor het wijzigen van de opmaak van schuifbalken vindt u in de groep Schuifbalken:
- Schuifpositie behouden: Als deze instelling is ingeschakeld, behoudt QlikView zo mogelijk de schuifpositie van tabellen en grafieken met een schuifbalk wanneer een selectie wordt gemaakt in een ander object. De instelling moet ook worden ingeschakeld in Gebruikersvoorkeuren: Objecten. De schuifpositie blijft niet bewaard als u het document sluit.
- Schuifknoppen: Hier stelt u de kleur van de schuifknoppen in. Selecteer een kleur door op de knop te klikken. Middelgrijze kleuren zijn overigens zeer geschikt voor schuifbalken. Beide kunt u instellen als effen kleur of als kleurovergang in het dialoogvenster Kleurgebied. U opent dit venster door te klikken op de betreffende knop.
- Achtergrond schuiven: Hier stelt u de achtergrondkleur van de schuifbalken in. Selecteer een kleur door op de knop te klikken.
- Schuifbalkbreedte: Deze instelling wordt toegepast op de breedte en de relatieve grootte van de schuifbalksymbolen.
- Schuifstijl: Hier stelt u de stijl van de schuifbalken in. Selecteer een stijl in de vervolgkeuzelijst. De schuifstijl Klassiek komt overeen met de schuifbalkstijl in QlikView 4/5. De schuifstijl Standaard is moderner. De derde stijl is Licht. Deze heeft een dunnere, lichtere balk.
De schuifbalkstijl is alleen zichtbaar als de Opmaakmodus is ingesteld op Geavanceerd. U vindt deze instelling door het vervolgkeuzemenu Instellingen te openen, Documenteigenschappen te selecteren en naar het tabblad Algemeen te gaan.
- Toepassen op...: Hiermee opent u het dialoogvenster Eigenschappen titelbalk en rand, waarin u kunt instellen waarop de eigenschappen moeten worden toegepast die u instelt op de pagina Opmaak.
Titelbalk
Een titelbalkinstelling is alleen van toepassing op het huidige object als u werkt via de pagina Objecteigenschappen.
Een titelbalkinstelling is van toepassing op alle objecten van een of meer opgegeven typen in het document als u werkt via de pagina Documenteigenschappen.
Geef op de pagina Titelbalk opmaakopties op die volledig afwijken van de algemene opmaak van het object.
- Titelbalk tonen: Als deze optie is ingeschakeld, wordt aan de bovenkant van elk werkbladobject een titelbalk weergegeven. De titelbalk is standaard ingeschakeld bij keuzelijsten en andere objecten met een vak, en uitgeschakeld bij knoppen, tekstobjecten en lijnen/pijlen.
- Titeltekst: In het tekstvak kunt u een titel invoeren die op de titelbalk van het object wordt weergegeven. Gebruik de knop Lettertype... om het lettertype van de titelbalk te wijzigen.
U kunt voor elke status van de titelbalk een verschillende kleur instellen. De instellingen voor Actieve kleuren en Inactieve kleuren kunnen onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd.
Klik op de knop Achtergrondkleur of Tekstkleur om het dialoogvenster Kleurgebied te openen. De achtergrondkleur kan worden gedefinieerd als een effen kleur of een kleurovergang in het dialoogvenster Kleurgebied. Voor Tekstkleur kan een vaste of een berekende kleur worden gedefinieerd met behulp van kleurfuncties.
- Tekstterugloop: Als deze optie is ingeschakeld, wordt de titel weergegeven op twee of meer regels.
- Titelbalkhoogte (regels): U stelt het aantal titelbalkregels in dit tekstvak in.
U kunt de exacte grootte en positie van een normaal of geminimaliseerd QlikView-object bepalen en aanpassen met de instellingen voor grootte en positie. Deze instellingen worden gemeten in pixels:
- X-pos.: Hiermee stelt u de horizontale positie van de linkerzijde van het werkbladobject in ten opzichte van de linkerrand van het werkblad.
- Y-pos.: Hiermee stelt u de verticale positie van de bovenzijde van het werkbladobject in ten opzichte van de bovenrand van het werkblad.
- Breedte: Hiermee stelt u de breedte van het QlikView-werkbladobject in.
- Hoogte: Hiermee stelt u de hoogte van het QlikView-werkbladobject in.
U kunt de positie van de titelbalk wijzigen met de opties voor Titelbalkuitlijning:
- Horizontaal: Het label kan horizontaal worden uitgelijnd: Links, Centreren of Rechts binnen het titelbalkgebied.
- Verticaal: Het label kan verticaal worden uitgelijnd: Boven, Centreren of Onder binnen het titelbalkgebied.
Speciale pictogrammen
Veel opdrachten in het objectmenu van werkbladobjecten kunnen ook als pictogrammen op de titelbalk worden weergegeven. Selecteer de opdrachten die als pictogrammen moeten worden weergeven door de selectievakjes links van de betreffende opdrachten in de lijst in te schakelen.
- Minimaliseren toestaan: Als deze optie is ingeschakeld, wordt een pictogram voor minimaliseren weergegeven in de venstertitelbalk van het werkbladobject, op voorwaarde dat het object geminimaliseerd kan worden. Ook kan het object worden geminimaliseerd door op de titelbalk te dubbelklikken.
- Automatisch minimaliseren: Deze optie is beschikbaar als Minimaliseren toestaan is ingeschakeld. Wanneer Automatisch minimaliseren is ingeschakeld voor diverse objecten op hetzelfde werkblad, worden ze telkens allemaal op één na automatisch geminimaliseerd. Dit is bijvoorbeeld nuttig als u verschillende grafieken in hetzelfde werkbladgebied afwisselend wilt weergeven.
- Maximaliseren toestaan: Als deze optie is ingeschakeld, wordt een pictogram voor maximaliseren weergegeven in de venstertitelbalk van het werkbladobject, op voorwaarde dat het object gemaximaliseerd kan worden. Ook kan het object worden gemaximaliseerd door op de titelbalk te dubbelklikken. Als zowel Minimaliseren toestaan als Maximaliseren toestaan zijn ingeschakeld, wordt bij dubbelklikken het object geminimaliseerd.
- Help-tekst: Hier kunt u een Help-tekst invoeren voor weergave in een pop-upvenster. De Help-tekst kan worden opgegeven als berekende formule. Deze optie is niet beschikbaar op documentniveau. Klik op de knop ... om het dialoogvenster Uitdrukking bewerken te openen. Hierin kunt u lange formules eenvoudiger bewerken.
Uitdrukkingssyntaxis voor berekende formulesU kunt bijvoorbeeld een omschrijving invoeren van het werkbladobject. Een Help-pictogram wordt toegevoegd aan de venstertitelbalk van het object. Wanneer de muisaanwijzer over het pictogram beweegt, wordt de tekst in een pop-upvenster weergegeven.