Ga naar hoofdinhoud Ga naar aanvullende inhoud

Eigenschappen van structuuroverzicht

U opent het eigenschappenvenster voor een visualisatie door op Bewerken Werkblad bewerken op de werkbalk te klikken en vervolgens te klikken op de visualisatie die u wilt bewerken.

Als het eigenschappenvenster verborgen is, klikt u rechtsonder op rechterdeelvenster openen Eigenschappen tonen.

InformatieAls de visualisatie in het eigenschappenvenster is ingesteld op Gekoppeld object Gekoppelde visualisatie, is de visualisatie gekoppeld aan een masteritem. U kunt het masteritem bewerken of de koppeling tussen de visualisatie en het masteritem opheffen, zodat alleen de huidige visualisatie wordt bewerkt.
InformatieSommige instellingen in het eigenschappenvenster zijn alleen beschikbaar onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld als u meer dat één dimensie of meting gebruikt of als u een optie selecteert waardoor andere opties beschikbaar komen.

Gegevens

Klik op Toevoegen om een dimensie of een meting toe te voegen.

Dimensies

Klik op het tabblad Gegevens onder Dimensies op Toevoegen om een lijst met beschikbare dimensies en velden te openen. Selecteer de dimensie die of het veld dat u wilt gebruiken.

U kunt ook op Uitdrukking klikken om een dimensie te maken in de uitdrukkingseditor. Een andere manier om een dimensie te maken is door de uitdrukking rechtstreeks in het tekstvak te typen. Uitdrukkingen die op deze manier worden toegevoegd, moeten beginnen met een isgelijkteken (=). Hier volgt een voorbeeld met een berekende dimensie:

=If (Week < 14, Week, 'Sales')

Als Toevoegen grijs gemaakt is, kunt u geen dimensies meer toevoegen.

U kunt een dimensie die is gekoppeld aan een masteritem bewerken door het masteritem bij te werken of door de koppeling tussen de dimensie en het masteritem op te heffen en alleen deze specifieke dimensie te bewerken.

  • <Dimensienaam>: Klik op de dimensienaam om de dimensie-instellingen te openen.

    Als u de dimensie wilt verwijderen, klikt u met de rechtermuisknop op de dimensie en selecteert u Delete in het dialoogvenster. U kunt ook op de dimensie klikken en vervolgens op Delete.

    • Dimensie: Wordt alleen weergegeven voor masteritems. Als u alleen deze specifieke dimensie wilt bewerken, klikt u op Gekoppeld object om de koppeling tussen de dimensie en het masteritem op te heffen.
    • Veld: Als u een veld hebt toegevoegd vanuit Velden in het bedrijfsmiddelenvenster, wordt de veldnaam automatisch weergegeven. Klik op Expression om de uitdrukkingseditor te openen.
    • Label: Geef een label op voor de dimensie. Als u een veld hebt toegevoegd vanuit Velden in het bedrijfsmiddelenvenster, wordt de veldnaam automatisch weergegeven.
    • null-waarden opnemen Als de metingswaarden van alle null-dimensies zijn geselecteerd, worden ze in een overzicht weergegeven en gepresenteerd als één dimensie-item in een visualisatie. Alle null-waarden worden weergegeven als tussenruimten of streepjes (-).
    • Beperking: Beperkt het aantal weergegeven waarden. Als u een beperking instelt, worden alleen de dimensies weergegeven waarbij de metingswaarde voldoet aan het beperkingscriterium:
      • Geen beperking: De standaardwaarde.

      • Vast getal: Hiermee selecteert u de weergave van de bovenste of onderste waarden. Het aantal weergegeven waarden instellen. U kunt ook een uitdrukking gebruiken om het getal in te stellen. Klik op Expression om de uitdrukkingseditor te openen.

      • Exacte waarde: Gebruik de operatoren om de exacte grenswaarde in te stellen. U kunt ook een uitdrukking gebruiken om het getal in te stellen. Klik op Expression om de uitdrukkingseditor te openen.

      • Relatieve waarde: Gebruik de operatoren om de relatieve grenswaarde in procenten in te stellen. U kunt ook een uitdrukking gebruiken om het getal in te stellen. Klik op Expression om de uitdrukkingseditor te openen.

      • Berekend voor meting: <measure>: wordt getoond wanneer u een beperking oplegt aan het aantal weergegeven dimensiewaarden. De dimensies worden weergegeven waarvan de metingwaarde aan het criterium voldoet.

    • Overige weergeven: Indien geselecteerd geeft de laatste waarde van de visualisatie (grijs) een overzicht van alle resterende waarden. Als er een beperking is ingesteld (Vast getal, Exacte waarde of Relatief getal) telt de waarde als 1 in die instelling. Als bijvoorbeeld Exacte waarde wordt gebruikt en is ingesteld op 10, is de tiende waarde Overige.
    • Label Overige: Voer een label in voor de samengevatte waarden (als Overige weergeven is geselecteerd). U kunt ook een uitdrukking als label gebruiken. Klik op Expression om de uitdrukkingseditor te openen.
    • Masteritem: U kunt een masterdimensie maken op basis van de dimensie-uitdrukking door op Nieuwe maken te klikken. Als de dimensie al is gekoppeld aan een masteritem, klikt u op Bewerken om het masteritem bij te werken. Alle exemplaren van de gekoppelde dimensie worden bijgewerkt.
  • Alternatief toevoegen: Alternatieve dimensies en metingen zijn dimensies en metingen die aan een visualisatie zijn toegevoegd, maar pas worden weergegeven wanneer een gebruiker er tijdens een visuele verkenning voor kiest andere dimensies en metingen weer te geven.

U kunt de dimensies in de volgorde slepen waarin ze in de visualisatie moeten worden weergegeven. Gebruik de sleepbalken (drag bars) om de volgorde aan te passen.

U kunt een veld van Metingen naar Dimensies slepen om de gebruikswijze te wijzigen. Wanneer u een meting naar Dimensies verplaatst, wordt de aggregatie verwijderd. Het is niet mogelijk om een mastermeting naar Dimensies te slepen. Alleen metingen met een eenvoudige uitdrukking kunnen naar Dimensies worden gesleept. Voor meer informatie over uitdrukkingen, zie:Uitdrukkingen gebruiken in visualisatiesUsing expressions in visualizations

Metingen

Klik op het tabblad Gegevens onder Metingen op Toevoegen om een lijst met beschikbare metingen te openen. Selecteer de meting die u wilt toevoegen aan de visualisatie. Als u een veld selecteert, wordt automatisch een aantal algemene aggregatiefuncties aangeboden waaruit u kunt kiezen voor de meting.

Als er geen meting beschikbaar is, maakt u er een. U kunt de uitdrukking rechtstreeks in het tekstvak invoeren of op Uitdrukking klikken om een meting in de uitdrukkingseditor te maken.

U kunt een meting die is gekoppeld aan een masteritem bewerken door het masteritem bij te werken of door de koppeling tussen de meting en het masteritem op te heffen en alleen deze specifieke meting te bewerken.

Als Toevoegen grijs gemaakt is, kunt u geen metingen meer toevoegen.

  • <Naam meting>: Klik op de meting om de instellingen van de meting te openen.

    Als u de meting wilt verwijderen, klikt u met de rechtermuisknop op de meting en selecteert u Verwijderen in het dialoogvenster. U kunt ook op de meting klikken en vervolgens op Verwijderen klikken.

    • Uitdrukking: Klik op Expression om de uitdrukkingseditor te openen. De bestaande uitdrukking wordt standaard weergegeven.

    • Label: Voer een label voor de meting in. Metingen die niet zijn opgeslagen in Masteritems, worden standaard als label bij de uitdrukking weergegeven.
    • Meting: Wordt alleen weergegeven voor masteritems. Als u alleen deze specifieke meting wilt bewerken, klikt u op Gekoppeld object om de koppeling tussen de meting en het masteritem op te heffen.
    • Getalnotatie: Verschillende opties voor de opmaak van metingswaarden. Als u de getalnotatie op appniveau wilt wijzigen en niet alleen voor een enkele meting, is het beter om dit in de landinstellingen te doen, oftewel in de SET-opdrachten aan het begin van het script in de editor voor laden van gegevens.
    • De volgende getalnotaties zijn beschikbaar:

      • Automatisch: Qlik Sense hiermee stelt u automatisch een getalnotatie in op basis van de brongegevens.

        Voor weergave van numerieke afkortingen worden de internationale SI-eenheden gebruikt, zoals k (duizend), M (miljoen) en G (miljard).

      • Getal: Standaard is de opmaak ingesteld op Eenvoudig en u kunt de opmaak selecteren uit de opties in de vervolgkeuzelijst. Klik op de knop om over te schakelen naar de opmaak Aangepast en gebruik het vak Opmaakpatroon om het opmaakpatroon te wijzigen.

        Voorbeelden:  

        • # ##0 beschrijft het getal als een geheel getal met een scheidingsteken voor duizendtallen. In dit voorbeeld wordt '.' gebruikt als scheidingsteken voor duizendtallen.
        • ###0 beschrijft het getal als een geheel getal zonder een scheidingsteken voor duizendtallen.
        • 0000 beschrijft het getal als een geheel getal met ten minste vier cijfers. Het getal 123 wordt bijvoorbeeld weergegeven als 0123.
        • 0.000 beschrijft het getal met drie decimalen. In dit voorbeeld wordt '.' gebruikt als scheidingsteken voor decimalen.

        Als u het procentteken (%) toevoegt aan het opmaakpatroon, worden de metingswaarden automatisch vermenigvuldigd met 100.

      • Geld: Standaard is het opmaakpatroon dat wordt gebruikt voor geld hetzelfde als het opmaakpatroon dat is ingesteld in het besturingssysteem. Gebruik het vak Opmaakpatroon om het opmaakpatroon te wijzigen.
      • Datum: Standaard is de opmaak ingesteld op Eenvoudig en u kunt de opmaak selecteren uit de opties in de vervolgkeuzelijst. Klik op de knop om over te schakelen naar de opmaak Aangepast en gebruik het vak Opmaakpatroon om het opmaakpatroon te wijzigen.
      • Duur: Standaard is het opmaakpatroon dat wordt gebruikt voor de duur hetzelfde als het opmaakpatroon dat is ingesteld in het besturingssysteem. Duur kan worden opgemaakt als dagen of als een combinatie van dagen, uren, minuten, seconden en fracties van seconden. Gebruik het vak Opmaakpatroon om het opmaakpatroon te wijzigen.
      • Aangepast: Standaard is het opmaakpatroon dat wordt gebruikt voor aangepast hetzelfde als het opmaakpatroon dat is ingesteld in het besturingssysteem. Gebruik de vakken Opmaakpatroon om het opmaakpatroon te wijzigen.
        • Scheidingsteken voor decimalen: Hiermee stelt u het scheidingsteken voor decimalen in.
        • Scheidingsteken voor duizendtallen: Hiermee stelt u het scheidingsteken voor duizendtallen in.
        • Opmaakpatroon: Hiermee stelt u het opmaakpatroon voor getallen in.
        • Patroon opnieuw instellen: Klik op het standaardpatroon opnieuw in te stellen.
      • Metinguitdrukking: Het opmaakpatroon wordt bepaald door de metinguitdrukking. Gebruik deze optie om aangepaste getalnotatie voor een meting weer te geven in een visualisatie.

        Beperkingen:

        Werkt alleen met visualisaties die metingen accepteren.

        Kan niet worden gebruikt met een boxplot.

        Heeft geen invloed op de getalnotatie van de as.

    • Masteritem: Maak een mastermeting op basis van de metinguitdrukking door op Nieuwe maken te klikken. Als de meting al is gekoppeld aan een masteritem, klikt u op Bewerken om het masteritem bij te werken. Alle exemplaren van de gekoppelde dimensie worden bijgewerkt.

  • Alternatief toevoegen: Alternatieve dimensies en metingen zijn dimensies en metingen die aan een visualisatie zijn toegevoegd, maar pas worden weergegeven wanneer een gebruiker er tijdens een visuele verkenning voor kiest andere dimensies en metingen weer te geven.

U kunt een veld van Dimensies naar Metingen slepen om de gebruikswijze te wijzigen. Wanneer u een dimensie naar Metingen verplaatst, krijgt deze een aggregatie toegewezen. Het is niet mogelijk om een masterdimensie naar Metingen te slepen.

Sorteren

De sortering vindt automatisch plaats op grootte van de meting.

Uitbreidingsmodules

  • Gegevensverwerking:

    • Nulwaarden opnemen: Als deze optie niet is geselecteerd, worden metingen met de waarde '0' niet opgenomen in de presentatie. Als er meer dan één metingwaarde is, moeten alle metingwaarden de waarde '0' hebben om te worden uitgesloten van de presentatie.

    • Berekeningsvoorwaarde: Geef in dit tekstveld een uitdrukking op als u een voorwaarde wilt instellen. Het object wordt dan alleen weergegeven als aan de voorwaarde wordt voldaan (true). De waarde kan worden ingevoerd als berekende formule. Bijvoorbeeld: count(distinct Team)<3. Als niet aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt het bericht of de uitdrukking weergegeven die in Weergegeven bericht is ingevoerd.

      Een berekeningsvoorwaarde komt van pas als een diagram of tabel traag reageert vanwege een grote hoeveelheid gegevens. U kunt een berekeningsvoorwaarde gebruiken om een object te verbergen totdat de gebruiker de gegevens met behulp van filters naar een beheersbaarder niveau heeft teruggebracht door selecties toe te passen. Gebruik de eigenschap Weergegeven bericht om de gebruiker te helpen bij het filteren van gegevens.

Uiterlijk

Algemeen

  • Titels tonen: hiermee schakelt u titels, ondertitels en voetnoten in het diagram in of uit.

    Voer een Titel, Ondertitel en Voetnoot in. De tekenreeks wordt standaard geïnterpreteerd als een teksttekenreeks. U kunt het tekstveld echter ook gebruiken voor een uitdrukking of een combinatie van tekst en uitdrukking. Een isgelijkteken (=) aan het begin van een tekenreeks geeft aan dat deze een uitdrukking bevat.

    Klik op Uitdrukking als u een uitdrukking wilt maken met de uitdrukkingseditor.

    InformatieTitels worden op één regel weergegeven. Als u regeleinden invoegt, worden deze genegeerd.

    Voorbeeld:  

    Stel dat de volgende tekenreeks wordt gebruikt, inclusief aanhalingstekens: 'Sales: ' & Sum(Sales).

    De tekenreeks wordt standaard geïnterpreteerd als teksttekenreeks en wordt weergegeven zoals in het voorbeeld. Maar als u de tekenreeks begint met een isgelijkteken: (='Sales: ' & Sum(Sales)), wordt de tekenreeks als een uitdrukking geïnterpreteerd. De uitvoer is vervolgens Sales: <value of expression>, waarbij <value of expression> de berekende waarde is.

  • Aanwijsmenu uitschakelen: Selecteer om het aanwijsmenu in de visualisatie uit te schakelen.

  • Details tonen: stel deze optie in op Tonen als u wilt dat gebruikers kunnen kiezen of ze details willen bekijken, zoals beschrijvingen, metingen en dimensies.
  • Disclaimer tonen: Stel dit in op Tonen als u disclaimers voor visualisaties wilt zien die onder aan het diagram verschijnen, bijvoorbeeld over beperkte gegevens of als het diagram negatieve waarden bevat.

Alternatieve states

  • State: Stel de state in die u op de visualisatie wilt toepassen. U kunt het volgende selecteren:

    • Elke alternatieve state die in Masteritems is gedefinieerd.
    • <overgenomen>, in welk geval de voor het werkblad gedefinieerde state wordt gebruikt.
    • <standaard-state>, wat staat voor de state wanneer er geen alternatieve state wordt toegepast.

    Zie Alternatieve states gebruiken voor vergelijkende analyse voor meer informatie over alternatieve states.

Presentatie

  • Kopteksten en labels: met de instelling Automatisch varieert de weergave afhankelijk van de grootte van het boomdiagram. Zeer kleine structuuroverzichten hebben geen kopteksten of bladlabels. Kleine structuuroverzichten hebben overlaylabels en geen bladlabels. Grote structuuroverzichten hebben kopteksten of (enkele) bladlabels. Met de optie Aangepast kunt u instellingen maken voor kopteksten en bladlabels:
    • Kopteksten: bij de instelling Uit kunt u Overlaylabels gebruiken, of helemaal geen labels door de optie Overlaylabels in te stellen op Uit.

    • Bladlabels: met de instelling Automatisch worden de bladlabels weergegeven als er voldoende ruimte is.
    • Waardelabels: Stel dit in op Uit als u de waardelabels op staven wilt verbergen. Met de instelling Automatisch worden de waardelabels weergegeven als er voldoende ruimte is.

Kleuren en legenda's

  • Kleuren: Selecteer hoe de diagramwaarden worden gekleurd. Er zijn twee instellingen:
    • Automatisch: Hiermee worden de diagramwaarden gekleurd met de standaardinstellingen.
    • Aangepast: Hiermee selecteert u handmatig de methode voor het kleuren van de waarden in het diagram. De volgende methoden zijn beschikbaar:
      • Enkele kleur: Hiermee kleurt u het diagram met één kleur (standaard blauw). Gebruik de kleurenkiezer om de dimensiekleur te wijzigen.
        • Bibliotheekkleuren gebruiken: Deze optie is beschikbaar als een in de visualisatie gebruikte masterdimensie of mastermeting een kleur toegewezen heeft gekregen. U kunt selecteren of u de kleuren van het masteritem wilt gebruiken of deze wilt uitschakelen. Als een visualisatie zowel een masterdimensie als een mastermeting heeft waaraan een kleur is toegekend, kunt u selecteren welke kleur in de visualisatie moet worden gebruikt.

      • Per dimensie: Hiermee kleurt u het diagram op dimensiewaarden. Er worden standaard 12 kleuren gebruikt voor de dimensies. De kleuren worden opnieuw gebruikt als er meer dan 12 dimensiewaarden zijn. Als u dit selecteert, zijn de volgende instellingen beschikbaar:

        • Dimensie selecteren: Voer een veld of uitdrukking in met de waarden voor het toekennen van kleuren aan objecten in dit diagram.
        • Bibliotheekkleuren: Selecteer of de kleur van de masterdimensie moeten worden gebruikt of uitgeschakeld. Deze optie is alleen beschikbaar wanneer een kleur is toegewezen aan een masterdimensie die in de visualisatie wordt gebruikt.
        • Kleuren bij selectie behouden: selecteer deze optie om kleuren gelijk te houden tussen selectiestatussen.
        • Kleurenschema: Selecteer 12 kleuren of 100 kleuren voor de verschillende waarden. De 12 kleuren kunnen allemaal worden onderscheiden door personen die bepaalde kleuren niet kunnen onderscheiden. Dit is echter niet bij alle 100 kleuren het geval.

      • Per meting:
        • Meting selecteren: Selecteer de meting die moet worden gebruikt voor het toekennen van kleur aan het diagram.
        • Bibliotheekkleuren: Selecteer of u de kleuren van de mastermeting wilt gebruiken of deze wilt uitschakelen. Deze optie is alleen beschikbaar wanneer er kleuren zijn toegewezen aan een mastermeting die in de visualisatie wordt gebruikt.
        • Label: voert tekst of een uitdrukking voor de meting in die in de legenda wordt weergegeven.
        • Kleurenschema: selecteer een kleurenschema op basis van de volgende opties:
          • Sequentiële kleurovergang: De overgang tussen de verschillende kleurgroepen bestaat uit verschillende schakeringen van kleuren. Hogere metingswaarden hebben een donkerder tint.

          • Opeenvolgende klassen: De overgang tussen de verschillende kleurgroepen wordt gemaakt met duidelijk verschillende kleuren.

          • Divergerende kleurovergang: Dit wordt gebruikt als u werkt met gegevens die bijvoorbeeld van laag naar hoog zijn geordend, om de relatie tussen verschillende gebieden in een diagram aan te geven. Lage en hoge waarden hebben donkere kleuren, waarden in het middenbereik zijn licht van kleur.
          • Uiteenlopende klassen: Deze kunnen worden beschouwd als een combinatie van twee opeenvolgende klassen waarbij het middenbereik is gedeeld. De twee extremen, hoog en laag, worden onderstreept door donkere kleuren met contrasterende tinten. Waarden in het middenbereik worden benadrukt door lichte kleuren.
        • Kleuren omkeren: Als u deze optie selecteert, wordt het kleurenschema omgekeerd.
        • Bereik: Hiermee stelt u het waardebereik in voor het kleuren op meting of op uitdrukking.
          • Automatisch: Het kleurbereik wordt aan de hand van de metings- of uitdrukkingswaarden bepaald.
          • Aangepast: Wanneer Aangepast is geselecteerd, kunt u de Min- en Max-waarden voor het kleurbereik instellen.
      • Op uitdrukking: Hiermee kleurt u het diagram met een uitdrukking voor het definiëren van kleuren voor waarden. De ondersteunde kleurindelingen zijn: RGB, ARGB en HSL.
        • Uitdrukking: Voer de uitdrukking in die u wilt gebruiken. Klik op Expression om de uitdrukkingseditor te openen.
        • De uitdrukking is een kleurcode: Standaard geselecteerd. In de meeste gevallen kunt u deze instelling het beste behouden. Als de selectie wordt uitgeschakeld, wordt de uitdrukking als een getal geëvalueerd, dat weer wordt afgezet tegen een van de diagramovergangen.

          Ga voor meer informatie naar Kleur toekennen aan een visualisatie.

          Als kleurcodes per meting of uitdrukking worden gebruikt, kunt u het kleurbereik instellen (waarden Min en Max). Als het kleurbereik wordt ingesteld, blijven de kleuren constant over selecties en pagina's heen. Als kleurcodes per uitdrukking worden gebruikt, moet de optie De uitdrukking is een kleurcode worden uitgeschakeld om het kleurbereik te kunnen instellen.

  • Legenda tonen: Niet beschikbaar wanneer Enkele kleur is geselecteerd. Standaard ingesteld op Uit. De legenda wordt weergegeven als er genoeg ruimte is. De plaatsing kan worden gewijzigd met de instelling Legendapositie.
  • Legendapositie: selecteer waar u de legenda wilt weergeven.
  • Titel legenda tonen: selecteer om de titel van de legenda weer te geven.

Knopinfo

  • Knopinfo: Stel in op Aangepast als u een combinatie van metingen, een diagram of een afbeelding aan knopinfo wilt toevoegen.
  • Basisrijen verbergen: Verbergt de rijen van de knopinfo die basisinformatie tonen. Als een aangepaste knopinfo geen metingen en een titel en beschrijving heeft, worden met de optie Basisrijen verbergen ook de dimensiewaarden verborgen.
  • Titel:Voer een titel voor de knopinfo in.
  • Beschrijving: Voer een beschrijving voor de knopinfo in.
  • Metingen: Klik op Meting toevoegen om de meting als knopinfo weer te geven.
    • Selecteer een meting vanaf een veld met Van een veld. U kunt ook een uitdrukking gebruiken om een meting toe te voegen. Klik op Expression om de uitdrukkingseditor te openen. De bestaande uitdrukking wordt standaard weergegeven.
    • U kunt het label van de meting wijzigen via Label en de opmaak via Getalnotatie. Als de meting een masteritem is, kunt u de opmaak van de mastermeting gebruiken of opmaak uitschakelen en een andere opmaak selecteren met behulp van Getalnotatie.
  • Diagram: Klik op Diagram toevoegen om een diagram aan de knopinfo toe te voegen.
    • Masteritems: Selecteer een mastervisualisatie in de lijst om als knopinfo weer te geven.
    • Diagramgrootte: Selecteer de grootte van de diagramcontainer.
      • Klein. Stelt de breedte en hoogte van de container in op 140 pixels.
      • Gemiddeld. Stelt de breedte en hoogte van de container in op 200 pixels.
      • Groot. Stelt de breedte en hoogte van de container in op 340 pixels.
    • Masteritem bewerken: Wordt weergegeven nadat u een mastervisualisatie hebt geselecteerd. Klik om het masteritem te bewerken.
  • Afbeeldingen: Klik op Een afbeelding toevoegen om een afbeelding aan de knopinfo toe te voegen.
    • Type: Kies de locatie van de afbeelding in uw Mediabibliotheek of vanaf een URL.
    • Grootte: Stel de grootte van de knopinfo voor containers in. Qlik Sense past de afbeelding aan de container aan.
      • Klein. Stelt de breedte en hoogte van de container in op 50 pixels.
      • Gemiddeld. Stelt de breedte en hoogte van de container in op 200 pixels.
      • Groot. Stelt de breedte en hoogte van de container in op 340 pixels.
      • Oorspronkelijk. Qlik Sense past de afbeelding aan de container aan. Als de afbeelding groter is dan 340 pixels, wordt de afbeelding verkleind.
    • Mediabibliotheek: Verschijnt wanneer u bij Type kiest voor Mediabibliotheek. Klik om een afbeelding uit uw mediabibliotheek te selecteren.
    • URL: Verschijnt wanneer u bij Type kiest voor URL. Voer een URL in.
InformatieU kunt alleen structuuroverzichtdiagrammen met één dimensie aan knopinfo toevoegen.

Was deze pagina nuttig?

Als u problemen ervaart op deze pagina of de inhoud onjuist is – een typfout, een ontbrekende stap of een technische fout – laat het ons weten zodat we dit kunnen verbeteren!