Ga naar hoofdinhoud

Load

Met de opdracht LOAD worden velden geladen uit een bestand, uit gegevens die in het script zijn gedefinieerd, uit een eerder geladen tabel, van een webpagina, uit het resultaat van een daaropvolgende SELECT-opdracht of door gegevens automatisch te genereren. U kunt tevens gegevens van analytische verbindingen inladen.

Syntaxis:  

LOAD [ distinct ] fieldlist

[( from file [ format-spec ] |

from_field fieldassource [format-spec]|

inline data [ format-spec ] |

resident table-label |

autogenerate size ) |extension pluginname.functionname([script] tabledescription)]

[ where criterion | while criterion ]

[ group by groupbyfieldlist ]

[order by orderbyfieldlist ]

Argumenten:  

Argumenten
Argument Beschrijving
distinct

U kunt distinct als predicaat gebruiken wanneer u alleen unieke records wilt laden. Als er dubbele records zijn, wordt het eerste exemplaar geladen.

Als u voorgaande loads gebruikt, moet u distinct in de eerste laadinstructie plaatsen, aangezien distinct alleen van invloed is op de bestemmingstabel.

Voorafgaande load

fieldlist fieldlist ::= ( * | field {, * | field } )

Een lijst van de velden die geladen moeten worden. Gebruik een * als veldlijst om alle velden in de tabel aan te duiden.

field ::= ( fieldref | expression ) [as aliasname ]

De velddefinitie moet altijd een literal, een referentie naar een bestaand veld of een uitdrukking bevatten.

fieldref ::= ( fieldname |@fieldnumber |@startpos:endpos [ I | U | R | B | T] )

fieldname is een tekst die identiek is aan een veldnaam in de tabel. Houd er rekening mee dat de veldnaam tussen rechte dubbele aanhalingstekens of vierkante haken moet staan als deze bijvoorbeeld spaties bevat. Soms zijn veldnamen niet expliciet beschikbaar. In dat geval wordt een andere notatie gebruikt:

@fieldnumber geeft het veldnummer in een tabelbestand met scheidingstekens aan. Het moet een positief geheel getal zijn, voorafgegaan door "@". De nummering is altijd vanaf 1 optellend tot het aantal velden.

@startpos:endpos geeft de begin- en eindposities van een veld aan in een bestand met een vaste recordlengte. De posities moeten beide positieve gehele getallen zijn. De twee getallen moeten worden voorafgegaan door "@" en gescheiden door een dubbele punt. De nummering is altijd vanaf 1 optellend tot het aantal posities. In het laatste veld wordt n gebruikt als eindpositie.

  • Als @startpos:endpos direct wordt gevolgd door de tekens I ofU, worden de gelezen bytes geïnterpreteerd als een binair ondertekend (I) of niet-ondertekend (U) geheel getal (Intel-bytevolgorde). Het aantal gelezen posities moet 1, 2 of 4 zijn.
  • Als @startpos:endpos direct wordt gevolgd door het teken R, worden de bytes geïnterpreteerd als een binair reëel getal (IEEE 32-bits of 64-bits drijvende komma). Het aantal gelezen posities moet 4 of 8 zijn.
  • Als @startpos:endpos direct wordt gevolgd door het teken B, worden de gelezen bytes geïnterpreteerd als een BCD (Binary Coded Decimal) volgens de COMP-3-standaard. U kunt een willekeurig aantal bytes opgeven.

expression kan een numerieke functie of een tekenreeksfunctie zijn, gebaseerd op een of meer andere velden in dezelfde tabel. Zie de syntaxis van uitdrukkingen voor meer informatie.

as wordt gebruikt om een nieuwe naam aan een veld toe te wijzen.

from

from wordt gebruikt als gegevens moeten worden geladen vanuit een bestand via een map- of webbestandsgegevensverbinding.

file ::= [ path ] filename

Voorbeeld: 'lib://Table Files/'

Als er geen pad is opgegeven, zoekt Qlik Sense het bestand in de map die is opgegeven in de opdracht Directory. Als er geen opdracht Directory is, zoekt Qlik Sense in de werkdirectory, C:\Users\{user}\Documents\Qlik\Sense\Apps.

Directory

InformatieIn een Qlik Sense-serverinstallatie wordt de werkdirectory opgegeven in Qlik Sense Repository Service. Standaard is dit C:\ProgramData\Qlik\Sense\Apps. Raadpleeg de Help van Qlik Management Console voor meer informatie.

De filename kan de standaard jokertekens van DOS bevatten ( * en ? ). Daarmee worden alle overeenkomstige bestanden in de opgegeven map geladen.

format-spec ::= ( fspec-item { , fspec-item } )

De opmaakspecificatie bestaat uit een lijst met verschillende opmaakspecificaties, tussen haakjes.

Opmaakspecificaties

TipU kunt voor een gegevensverbinding voor een webbestand in plaats van de URL de opmaakspecificatie URL is gebruiken, bijvoorbeeld als u een dynamische URL moet maken op basis van andere ingeladen gegevens.

In de bestaande scriptmodus, worden tevens de volgende padindelingen ondersteund:

  • absoluut

    Voorbeeld: c:\data\

  • relatief ten opzichte van de werkmap van de Qlik Sense-app.

    Voorbeeld: data\

  • URL-adres (HTTP of FTP) dat verwijst naar een locatie op internet of intranet.

    Voorbeeld: http://www.qlik.com

from_field from_field wordt gebruikt als gegevens moeten worden geladen uit een eerder geladen veld.

fieldassource::=(tablename, fieldname)

De veldnaam is de naam van de eerder geladen tablename en fieldname.

format-spec ::= ( fspec-item {, fspec-item } )

De opmaakspecificatie bestaat uit een lijst met verschillende opmaakspecificaties, tussen haakjes.

inline inline wordt gebruikt als gegevens moeten worden getypt in het script en niet uit een bestand moeten worden geladen.

data ::= [ text ]

Gegevens die u invoert met een inline-clausule moeten tussen dubbele aanhalingstekens of tussen vierkante haakjes worden geplaatst. De tekst ertussen wordt net zo geïnterpreteerd als de inhoud van een bestand. Waar u bijvoorbeeld een nieuwe regel in een tekstbestand zou invoegen, moet u dat ook doen in de tekst van een inline-clausule. U drukt dus op Enter bij het typen van het script. Het aantal kolommen wordt bepaald door de eerste regel.

format-spec ::= ( fspec-item {, fspec-item } )

De opmaakspecificatie bestaat uit een lijst met verschillende opmaakspecificaties, tussen haakjes.

resident resident wordt gebruikt als gegevens moeten worden geladen uit een eerder geladen tabel.

table label is een label dat vooraf gaat aan de LOAD- of SELECT-opdracht(en) waarmee de oorspronkelijke tabel is gemaakt. Het label moet worden opgegeven met een puntkomma aan het eind.

Gegevens laden uit een eerder geladen tabel

Tabellabels

autogenerate autogenerate wordt gebruikt als gegevens automatisch moeten worden gegenereerd door Qlik Sense.

size ::= number

Number is een geheel getal dat het aantal te genereren records aangeeft.

De veldenlijst mag geen uitdrukkingen bevatten die gegevens uit een externe gegevensbron of een eerder geladen tabel vereisen, tenzij u verwijst naar een enkele veldwaarde in een eerder geladen tabel met de functie Peek.

extension

U kunt gegevens via analytische verbindingen inladen. Als u een functie wilt aanroepen die in de SSE-plugin is gedefinieerd, moet u de clausule extension gebruiken of een script evalueren.

U kunt één tabel naar de SSE-plugin verzenden, waarop één gegevenstabel wordt teruggegeven. Als door de plugin niet de namen worden aangegeven van de velden die worden teruggegeven, krijgen de velden de namen Field1, Field2 enzovoort.

Extension pluginname.functionname( tabledescription );

  • Gegevens inladen met een functie in een SSE-plugin

    tabledescription ::= (table { ,tablefield} )

    Als u geen tabelvelden aangeeft, worden de velden gebruikt in de volgorde waarin deze zijn ingeladen.

  • Gegevens inladen door een script in een SSE-plugin te evalueren

    tabledescription ::= ( script, table { ,tablefield} )

Gegevenssoorten in analytische verbindingen worden automatisch gedetecteerd. Als de gegevens geen getalswaarden bevatten en ten minste één teksttekenreeks die niet leeg is, wordt het veld als tekstveld beschouwd. In alle andere gevallen wordt het veld als getalsveld beschouwd.

U kunt de gegevenssoort afdwingen door een veldnaam op te nemen met String() of Mixed() voor gemengd.

  • Met String() maakt u het veld een tekstveld. Als het veld numeriek is, wordt het tekstgedeelte van de dubbele waarde geëxtraheerd. Er wordt niet geconverteerd.
  • Met Mixed() maakt u het veld een veld met dubbele waarden.

String() en Mixed() kunnen niet buiten tabelvelddefinities van extension worden gebruikt, en u kunt geen andere Qlik Sense -functies in een tabelvelddefinitie gebruiken.

U moet analytische verbindingen configureren voordat u deze kunt gebruiken.

Qlik Sense Enterprise: Analytische verbindingen maken (alleen in het Engels)

Qlik Sense Desktop: Analytische verbindingen configureren in Qlik Sense Desktop

Meer over analytische verbindingen leest u in GitHub. qlik-oss/server-side-extension

where where is een clausule die wordt gebruikt om aan te geven of een record wel of niet in de selectie moet worden opgenomen. De selectie wordt opgenomen als criterion de waarde True heeft.

criterion is een logische uitdrukking.

while

while is een clausule die aangeeft of een record herhaaldelijk moet worden gelezen. Hetzelfde record wordt gelezen zolang criterion de waarde True heeft. Een while-clausule is vaak pas nuttig wanneer u deze samen met de functie IterNo( ) gebruikt.

criterion is een logische uitdrukking.

group by

group by is een clausule die wordt gebruikt om te definiëren over welke velden de gegevens moeten worden geaggregeerd (gegroepeerd). De aggregatievelden moeten op de een of andere manier in de geladen uitdrukkingen worden opgenomen. U mag geen andere velden dan de aggregatievelden gebruiken buiten aggregatiefuncties in de geladen uitdrukkingen.

groupbyfieldlist ::= (fieldname { ,fieldname } )

order by order by is een clausule die wordt gebruikt om de records van een residente tabel te sorteren voordat ze worden verwerkt door de load-opdracht. De residente tabel kan worden gesorteerd op één of meer velden in oplopende of aflopende volgorde. Het sorteren gebeurt primair op numerieke waarde en secundair op nationale sorteervolgorde. U kunt deze clausule alleen gebruiken wanneer de gegevensbron een residente tabel is.

De volgordevelden geven aan op welk veld de residente tabel wordt gesorteerd. U kunt het veld opgeven met z'n naam of met z'n nummer in de residente tabel (het eerste veld is nummer 1).

orderbyfieldlist ::= fieldname [ sortorder ] { , fieldname [ sortorder ] }

sortorder is asc voor oplopend of desc voor aflopend. Als u geen sortorder opgeeft, wordt asc verondersteld.

fieldname, path, filename en aliasname zijn tekenreeksen die aangeven waar de respectievelijke namen voor staan. Elk veld in de brontabel kan worden gebruikt als fieldname. Velden die zijn gemaakt via de as-clausule (aliasname) vallen echter buiten het bereik en kunnen niet worden gebruikt binnen dezelfde load-opdracht.

Als u geen gegevensbron opgeeft door middel van de clausule from, inline, resident, from_field, extension of autogenerate, worden gegevens geladen uit de resultaten van de direct volgende SELECT- of LOAD-opdracht. Deze opdracht mag geen prefix hebben.

Gegevens laden uit een eerder geladen tabel

Voorbeelden:  

InformatieBestandsextensies van DataFiles-verbindingen zijn hoofdlettergevoelig. Bijvoorbeeld: .qvd.

Was deze pagina nuttig?

Als u problemen ervaart op deze pagina of de inhoud onjuist is – een typfout, een ontbrekende stap of een technische fout – laat het ons weten zodat we dit kunnen verbeteren!